Hoofdstuk 20: Onverslaanbaar

30 4 114
                                    

Ik zeg geen woord als ik mijn kamer in loop, maar ga op de rand van mijn bed zitten en staar zwijgend naar mijn handen

Deze afbeelding leeft onze inhoudsrichtlijnen niet na. Verwijder de afbeelding of upload een andere om verder te gaan met publiceren.

Ik zeg geen woord als ik mijn kamer in loop, maar ga op de rand van mijn bed zitten en staar zwijgend naar mijn handen. Zo kalm mogelijk schroei ik de snee die ik zelf gemaakt heb beter dicht - hoewel het bloeden eigenlijk al gestopt was, heb ik een focuspunt nodig en het gevoel van de vlammen tegen mijn huid is het enige dat nu voldoende helpt. Hoewel mijn hart nog steeds in mijn keel bonst, steek ik niet meer onbedoeld van alles in brand. Het is een schamele troost.

"Heer Brand, ik wilde niet-" Als Nessa's stem na een hele tijd de zware stilte doorbreekt, ben ik de focus meteen weer kwijt en vloeit ieder beetje paniek dat ik op afstand had weten te houden onmiddellijk naar me terug. Het meisje slikt en kijkt naar me op, hoewel ik haar blik uit alle macht probeer te ontwijken. "Het spijt me." Tot mijn opluchting slaat ze haar ogen weer neer, maar mijn onrust verdwijnt niet meer.

"Hij maakt je kapot." Ik adem diep in en uit in een verwoede poging mijn stem stabiel te houden en de adrenaline die nog steeds door me heen stroomt uit te blazen. Onrustig sta ik op en begin door mijn kamer te ijsberen. "Je komt hier niet zo gemakkelijk mee weg. Hij zal zijn wraak krijgen." Ik huiver bij de herinnering aan Cinaéds lach. Hij kan het meisje niet vermoorden - niet zelf - maar hij zou me min of meer kunnen dwingen het wel te doen. Dat zou me niet uit moeten maken, besef ik me, en dan, geërgerd, besef ik me ook dat het dat wél doet. Ik heb het volste recht om haar te laten executeren - dat had ik tijdens de rechtszaak al. Nu heb ik alles ingewikkelder gemaakt - nee, zij. Ik klem mijn kiezen op elkaar. Zij is degene die alles verpest, met haar koppige weigeringen en giftige, razende woorden, nooit de regels volgend. Zij is de reden dat we vanmorgen laat waren en de reden dat Cinaéd en Roy razend zijn. Zij is de reden dat de oorlog voor het eerst in jaren weer gevaarlijk dichtbij komt. Het is haar eigen schuld dat ze in deze positie beland is - ze had haar beledigingen nooit mogen overleven. Ze had de aanslag op Adan nooit mogen overleven. Zij is de reden dat de oude Adan weg is, zij. Ik zou haar moeten haten - misschien doe ik dat ook. En toch wil ik niet dat ze doodgaat.

Ze bijt op haar lip, haar ogen neergeslagen. "Ik weet het," zegt ze zacht. Haar beverige stem klinkt niet langer nijdig, gefrustreerd, maar eerder kwetsbaar. Alsof het watermeisje eindelijk beseft heeft dat ze haar leven - en mijn positie en de vrede - op het spel gezet heeft, klinkt ze bang. "Het ging per ongeluk."

"Dit is nog niet voorbij," mompel ik, net zoveel tegen mezelf als tegen haar. Ik kan me niet voorstellen dat Cinaéd genoegen neemt met formele excuses - iemand die hem beledigt, kan daar eeuwen later nog de gevolgen van voelen. Het is een hele effectieve manier om te zorgen dat niemand tegen hem in zal gaan - niemand behalve Roy, de enige die in rang boven hem staat, en dit meisje, chaotisch en wild, zonder enig spoor van zelfredzaamheid, dat niet verder in hiërarchie van hem verwijderd had kunnen zijn. Ze is volkomen gestoord - dat moet wel. Ze lijkt niet moedig - daarvoor is ze niet bang genoeg - ze lijkt angstloos, onbevreesd, roekeloos en chaotisch. Ze gedraagt zich alsof ze denkt dat niets op onze wereld, noch in die hierboven haar ooit zal kunnen raken. Er lijkt simpelweg niets in haar te zijn dat pleit voor veiligheid. Het maakt haar gevaarlijk - voor zichzelf en de hele wereld die samen met haar zal branden. Ik stop met ijsberen en draai me om, naar haar. "Je mag van geluk spreken als je dit überhaupt overleeft."

A Song of Purple SummerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu