"Waarom hebben jullie niets gezegd?" Hadyn kijkt kwaad van mij naar Enya - degenen die de pech hadden om het dichtst bij haar te zitten op het moment dat haar romantische bubbel barstte. "Jullie wisten dat hij een paard was, maar jullie hebben me gewoon laten denken dat hij een of andere knappe, sterke leider was." Ze werpt een blik vol afgunst over haar schouder, richting het 'paard' in kwestie: de aardkoning, Tyraemon.
"Centaur," corrigeert Enya haar, terwijl ze nonchalant een blaadje in haar mond steekt. "En ik heb nooit beweerd dat hij knap of sterk is - dat heb je er zelf bij verzonnen." Ze volgt Hadyns blik naar de tafel waar Tyraemon zit en haalt haar schouders op. "En ik zie het probleem niet. Je wilde een 'prins op het witte paard', je krijgt een koning en een paard in één. Dat is alleen maar efficiënter.""En ik maar denken dat dit jaar wél een beetje leuk zou zijn," mompelt ze. Dan richt ze, tot mijn schrik, haar felblauwe, vlammende ogen op mij. "Je wist dat ik dacht dat hij, nou ja, geen hoeven en poten zou hebben."
"Benen," verbetert Enya haar nogmaals. Zolang Hadyn, in Enya's ogen, 'feitelijk onjuiste onzin' uit blijft kramen, hoef ik geen antwoord te geven op mijn zusjes aanvallende vragen. "Dus wat dat betreft wijkt hij niet eens zo ver af van jouw waanidee. Bovendien waren zowel jij als Tyraemon hier vorig jaar ook. Als je toen had opgelet, in plaats van mee te doen aan al die sneue activiteiten, had je geweten dat hij hoeven heeft."
"Ik had het ook geweten als jullie het me gewoon verteld hadden." Ze zucht gefrustreerd en propt een handvol bladeren in haar mond. "Jullie kunnen toch ook wel bedenken dat ik niet zit te wachten op een partner met extra poten - hoeven - en haar?" Ondanks dat ze gedempt wordt door het feit dat ze met volle mond praat, klinkt ze nog altijd behoorlijk nijdig - iets wat door haar blik op mij bevestigd wordt.
Ik haal mijn schouders op. "Je wilde wel altijd dat ik je verhalen over de pyrgasi vertelde." Zo'n vijftig jaar geleden, toen Hadyn nog relatief lief en schattig was, vertelde ik haar altijd over de mythes van de gevleugelde kudde van de Zon, die iedere ochtend en avond langs de horizon galoppeert en met hun vlammende manen de hemel kleuren. Kinderen houden van verhalen, en ik hou van verhalen vertellen. Maar kinderen worden ouder, en mijn verhalen worden voor hen al snel niets meer dan simpele feiten. Je hoeft maar één keer te horen waarom de lucht blauw is. Zodra je volwassen bent, is het niets meer dan iets wat je weet. "Dus het had best gekund dat dat je ding is."
"Dit is niet grappig, Brand." Ze slaat haar armen over elkaar. "Dit zou de beste zomer ooit worden, en nu is het verpest."
"Technisch gezien zou het niets veranderd hebben als we er wel iets over gezegd zouden hebben. Dan zou je net zo goed in je eentje alle activiteiten afgegaan zijn. Als je echt zo graag samen met iemand wil rondrennen - al kan ík geen enkele reden bedenken waarom dat het geval zou zijn - kun je het beste gewoon doen wat Roy voorstelde en zorgen dat je vrienden wordt met hen." Enya knikt richting een van de andere tafels, waar een aantal afgezanten van de windclan zitten: een aantal kinderen, die van ongeveer dezelfde leeftijd lijken te zijn als Hadyn, maar waarschijnlijk nauwelijks half zo oud zijn als Adan. De Venti, zoals ze zich noemen, zijn fragiel en worden belachelijk snel oud. Ze zijn sneller volwassen, dat wel, maar ze zijn ook alweer dood voordat ze echt iets geleerd of gezien hebben. Het is een beetje een tragisch volk: de kinderen lijken nog zoveel tijd te hebben, maar ze zijn het alweer kwijt voordat ze zich echt realiseren wat ze ermee zouden kunnen bereiken. Ook al zijn ze de toekomstige leiders van hun clan, ze leven niet lang genoeg om werkelijk iets te bereiken.
"Absoluut niet." Hadyn werpt dezelfde afgunstige blik waarmee ze naar Tyraemon had gekeken toe aan de kinderen van de windclan. "Dat zijn praktisch baby's. Waarschijnlijk weten ze niet eens hoe je een effectieve testudo toepast. En dat moet dan een clan gaan verdedigen. We kunnen ze beter meteen annexeren dan eerst een beetje vriendschappelijk te gaan zitten doen. Dat is heel wat efficiënter."
"En de schaduwclan dan? Die heeft..." Ik werp een vlugge blik op het groepje vreemde wezens, en mijn oog valt op de man in het blauw, die eruit ziet alsof hij al net zo graag iemand wil onthoofden als Hadyn op een slechte dag. "Eh, die ziet er wel uit alsof hij een zwaard kan hanteren. En volgens mij was er ook nog een meisje van jouw le-"
"Ik wil niets met hen te maken hebben," onderbreekt Hadyn me fel. Haar blik verduistert nog verder, als ze richting de bewuste wezens kijkt. "Zolang zelfs maar één soldaat van een van mijn legioenen vastzit in die vervloekte berg van hen, mogen ze van mij allemaal branden. Daar wil ik hen best een handje mee helpen." Ik zie hoe de lichte, oranje gloed van de lijnen, die zigzag over haar handpalmen lopen, begint te pulseren, en meteen voel ik de temperatuur stijgen.
Snel speur ik de eetzaal af naar iets om haar mee af te leiden, wat ik vind in het groepje Nerineanen, de vertegenwoordigers van de waterclan, dat net de zaal binnen gestapt is. "Een van hen dan, misschien?" stel ik snel voor, zonder te kijken of er überhaupt wel iemand tussen zit die in aanmerking komt.
"Oh." Een beetje onthutst, maar in ieder geval wat kalmer, volgt Hadyn mijn blik. Dan verschijnt er een glimlach op haar gezicht, die voor de persoon die ze in haar vizier heeft niet veel goeds voorspelt. "Oh. Dat zou kunnen."
"Mooi, is dat ook weer geregeld." Hoewel ik me een beetje schuldig voel tegenover degene die nu waarschijnlijk verdoemd is om de rest van de Bijeenkomst met mijn kleine zusje te spenderen, ben ik allang blij dat ze niet meer tegen ons schreeuwt en dat ze onze tot nu toe goede relatie met de aardkoning niet op het spel zet. Ik zucht en richt me weer op mijn ontbijt.
Lang kan ik er niet van genieten, want na een paar happen trapt Enya tegen mijn enkel. Haar uitdrukking verraadt - zoals gewoonlijk - helemaal niets, maar ze kijkt me strak aan. Voor ik verontwaardigd kan vragen waar dat goed voor was, knikt ze richting een van de tafels, waar het grootste gedeelte van de waterclan is gaan zitten.
Verward volg ik haar blik naar de tafel en laat mijn ogen langs de afgezanten glijden. Zoals Roy al voorspeld had, is Lamar er weer bij. De waterpriester heeft, zover ik me kan herinneren, geen jaar overgeslagen. Ik zie niet direct iemand die ik herken als een van de waterprinsessen, maar een van de jongemannen - waarschijnlijk degene die Hadyn op het oog heeft, mijn zusje kennende - meen ik te herkennen als een van de prinsen. Als dat het geval is, en Hadyn het echt op hem voorzien heeft, kan dat óf zorgen voor een sterkere band met de waterclan, óf een nieuwe oorlog veroorzaken. Welke van de twee de beste optie is, hangt sterk af van wie je het vraagt, maar persoonlijk hoop ik vurig dat ze dit niet voor ons verknalt. Maar zij zijn niet degenen waar Enya op doelde.
Het eerste wat ik zie, zijn haar ogen. Groen en blauw, alsof iemand de oceaan erin gegoten heeft, en heeft vermengd met verse, jonge bladeren. Het is een kleur die op mijn netvlies gebrand staat, waardoor ik haar overal zou herkennen. Haar blik is anders, angstiger dan in mijn herinnering, maar ook dat heb ik eerder gezien - al was het niet bij haar, maar bij de jonge vrouw die eerder op die warme dag voor me zat, die met die angstige, wanhopige blik in diezelfde blauwgroene ogen haar ziel aan de goden afstond.
Een kort moment sluit ze haar ogen, en als ze ze weer opent, moet ik mezelf dwingen om niet terug te deinzen, niet weg te kijken. Op de oceaan in haar ogen is een storm uitgebarsten, en ik kan de bliksem in de lucht voelen. Het is voor mij bedoeld, een aanval op mij alleen. Het zijn verwijten van oorlog, van dood, van pijn en vuur. Het zijn verwijten van wat ik haar heb gegeven en wat ik heb genomen. Het zijn dezelfde verwijten die ze me toen gaf, op die warme dag, die zich in mijn hoofd blijft herhalen, alsof het nooit voorbij gegaan is.
Als ik haar tekens zie, kan ik in mijn herinnering haar huid onder mijn brandende vingers voelen, de spanning van haar spieren, haar raspende ademhaling, haar versnelde hartslag. Het zijn de tekens van een Phoinixiër, de lijnen die wij allemaal over onze huid hebben lopen, als symbool van de zegening die de Zon ons gegeven heeft. Het zijn tekens die ik ook heb, en Roy ook, net als de rest van onze clan. Maar waar die van ons een goddelijke gloed uitstralen, zijn die van haar donkere littekens, die fel afsteken tegen haar bleke huid. Het zijn lijnen en patronen die in mijn handen zijn ontstaan, die ik op haar huid heb getekend en gebrand. De tekens vertellen een verhaal van onderwerping, zeggen dat ze deel is van ons volk zoals haar oude rijk deel was van het onze.
Maar haar ogen zeggen iets anders. Haar ogen schreeuwen dat de strijd nog niet gestreden is. Dat we haar volk niet verslagen hebben, dat ik haar niet verslagen heb. Het is haar blik, niet de tekens, die haar op een van ons laat lijken. Want zoals wij bij het ochtendgloren terugkeren naar het leven, zo is zij opgerezen uit de as van haar land, haar volk, haar verwanten. Het is de blik van een feniks, en hij brandt harder dan het vuur dat haar getekend heeft.
JE LEEST
A Song of Purple Summer
Fantasi"And all shall know the wonder I will sing a song of purple summer" *** Het zwarte, verschrompelde gezicht van de man zag eruit alsof het wilde schreeuwen, maar op het geknetter van de vlammen na, was het doodstil. Misschien had hij ons uit willen s...