Ze draait en danst door mijn kamer op het moment dat ik terugkom van het ontbijt, alsof er niets gebeurd is vannacht. Ze stopt als ze me ziet, begint weer als ik me op mijn boek probeer te concentreren en hapert telkens als ze mijn blik vangt. Ik verwacht hetzelfde beeld te treffen als ik die middag na de lunch terug mijn kamer in loop, alsof het na één ochtend al een ritueel geworden is waar we niet meer van afwijken - er is niets dat normaler voelt dan het idee dat ik de deur open en haar op zie schrikken, met een schuldbewuste blik alsof ik haar het dansen verboden heb.
Ze is er niet. Als ik de deur van mijn kamer open duw, word ik met een veel te kalme stilte begroet. Alles is zoals ik het heb achtergelaten, met mijn boek nog op mijn bed en Nessa’s deken in een hoek geschopt. Van tekenen dat ze hier gegeten heeft, zoals de afspraak was, is geen spoor. Onmiddellijk draai ik me om en been richting de slavenvertrekken in ons deel van de Koepel, zwijgend de goden smekend dat ze daar nog is, terwijl mijn hoofd in een kwestie van seconden alle alternatieven voorbij laat komen. Als ze een ontsnappingspoging gedaan heeft, als ze weer naar het strand is gegaan, als ze een van mijn broers of zussen - Hadyn - is tegengekomen, is de kans dat ik haar heelhuids terug vind ontzettend klein. Ik kan alleen maar hopen dat ik haar niet in de kerkers hoef te gaan zoeken.
Mijn entree in de slavenvertrekken is anders dan in iedere andere ruimte. Er wordt niet op me neer gekeken, zoals in de troonzaal, ik word niet aangestaard, zoals in gedeelde ruimtes van de Koepel, ik word niet genegeerd, zoals binnen de villa maxima telkens gebeurt. Als ik de deur open zwaai en de ruimte binnenstap, heb ik iedereens aandacht, zonder dat iemand zijn blik op me richt. Als er een Phoinixiër binnenkomt, slaan alle slaven hun ogen neer - op één na. Als ik de zaal rondkijk, word ik door één paar felle, blauwgroene ogen begroet. "Nessa."
Haar gezicht betrekt tot een zure frons als ze mijn stem hoort, die al snel in een hele opgelaten uitdrukking verandert als ze zich lijkt te beseffen dat ze een probleem heeft. "Oh, heer Brand,” zegt ze. Haar stem is een paar tonen hoger dan gewoonlijk en hapert steeds meer als ze me aan blijft kijken, maar toch blijft ze rustig in kleermakerszit op een van de bedden zitten. “Nu al klaar met lunchen?"
Ik negeer haar vraag, me er meer dan bewust van dat iedereen meeluistert. Met mijn binnenkomst zijn alle kalme gesprekken die gevoerd werden verstomd, nu iedereen wacht op toestemming voor ze mogen spreken. Ik richt me echter enkel tot Nessa en haal diep adem, voor ik haar beveel. "Kom hier."
Met ofwel nauwelijks een poging om haar ergernis te verbergen, ofwel een zeer matige poging, komt het meisje langzaam overeind en steekt een hand op naar de slaven die bij haar op bed zaten. "We praten later wel een keer verder," groet ze snel, op een bijna onbezorgde toon, voor ze op me af stapt.
Ik zou tegen haar willen snauwen - hoe ze het zich in haar hoofd haalt om mijn bevelen te negeren, dat ze me niet genoeg respect toont, dat ze in de problemen had kunnen komen als een van mijn broers of zussen haar hier zomaar gevonden hadden. Dan zou zij misschien voor één keer haar blik afwenden, en zou ik me eindelijk een keer de machtigste persoon in de ruimte voelen. Ik bevries bij het idee, bij de warmte die het automatisch door mijn lichaam laat vloeien, richting mijn vingertoppen. De vlammen onder mijn huid roepen om aandacht, opgewonden bij het idee om een keer sterk te zijn, wetende dat het zo hoort. Maar als ik haar blik zie, doe ik niets, wetende dat ik om haar te dwingen om naar me luisteren verder zou moeten gaan dan ik bereid ben te gaan. Ik laat mijn blik over de andere slaven glijden, dan weer naar haar, en draai me dan om. "Meekomen." Ik loop de gang weer op en werp een vlugge blik over mijn schouder. Tot mijn opluchting gehoorzaamt ze me, door haastig en zwijgend achter me aan te lopen. “Ik had gezegd dat je je eten op moest gaan halen, niet dat je daar een uitgebreide lunch kon gaan houden."
JE LEEST
A Song of Purple Summer
Fantasía"And all shall know the wonder I will sing a song of purple summer" *** Het zwarte, verschrompelde gezicht van de man zag eruit alsof het wilde schreeuwen, maar op het geknetter van de vlammen na, was het doodstil. Misschien had hij ons uit willen s...