3. Faelan

90 14 79
                                    

[Trigger warning: In dit hoofdstuk wordt het onderwerp druggebruik aangehaald.]


"Hrmph." Snel onderdruk ik het geringschattende geluid dat ik maak.
Wie dit... dit... ik kan het niet eens een gebouw noemen. Bouw-ding? Nja, wie dit heeft geplaatst heeft niet echt een goeie smaak, als je het mij vraagt.

Het heeft een beetje weg van de Laafhuisjes uit de Efteling, maar dan alsof iemand alle onderdelen in een dobbelbeker heeft gegooid en stevig geschud. Om ze daarna op een hoopje te gieten en uiteindelijk lukraak en uitermate scheef de boel weer op te bouwen, met een overwoekerd stuk canvas aan de ene kant en een gigantische stenen patio vol met stro aan de andere kant. 

Mocht ik niet beter weten, dan zou ik nog haast denken dat er magie mee gemoeid is.

Veel tijd om me te verbazen over hoe dit überhaupt kan blijven rechtstaan, krijg ik echter niet. Iets erg scherp prikt in mijn rug, een dreigende stem sist in mijn oor en doet me verstijven.

"Handen in de lucht, daar waar ik ze kan zien. En je doet precies wat ik je vraag, als je leven je lief is!" Langzaam, om zeker geen onverhoedse bewegingen te maken, doe ik wat er van me wordt gevraagd.

"Sta op!" Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, als je op je hurken zit met je armen in de lucht. "Schiet op!" Mijn evenwicht is nogal wankel en ik val bijna om, na wat sukkelen lukt het me uiteindelijk. Diegene achter me, staat al die tijd uitgebreid en overdreven te blazen, zuchten en mompelen.

"Loop," is het enige wat ik nog te horen krijg.
Mijn hart klopt in mijn keel en ik vraag me af in welk wespennest ik nu in godsnaam weer ben beland. Voetje voor voetje, heel behoedzaam schuifel ik naar de open plek. De enige keer dat ik echt in de shit zat, was die keer toen iemand had geklikt nadat ik een trekje van een joint had genomen. Ik wou alleen maar eens proberen, echt waar! Het enige resultaat was dat ik drie maanden verplicht over de middag op school moest blijven eten en het mocht gaan uitleggen bij de flikken, met een jeugdadvocaat naast me. De eerste die me nu nog een joint aanbiedt, kan hem in zijn reet steken, ik zweer het.

Deze situatie is echter een heel andere categorie. Eentje die pijnlijk tussen mijn schouderbladen drukt en mijn hersenen op non-actief blijkt te zetten. Niets doen is ook iets doen, toch?

Ik ben in het midden van de open plek gekomen, een strook gras afgebakend door bosgrond, als ik een duw krijg en op mijn knieën beland. Ik weet me nog net overeind te houden, maar kan niet verhinderen dat ik mijn handen even op de grond zet.

"Handen in de lucht, zei ik!" De pijnlijke druk heeft zich verplaatst naar mijn nek en wat dat ook mag zijn, het krast een schram achter mijn oor. Een druppeltje bloed glijdt langzaam naar beneden.

Mijn keel is op slag gortdroog en ik steek mijn handen zo hoog als ik kan.

"Wat doe je hier? Hoe kom je hier? Voor wie werk je? Antwoord!"
Ik schraap mijn keel, mijn eerste woorden komen er bijna niet uit.
"Ik werk voor niemand, ik ben alleen. Ik ben verdwaald, denk ik." De angst doet me hees klinken.

"Nonsens!" dondert de stem achter me. "Als je de weg niet weet, dan vind je het hier nooit. Zeg op, werk je voor Scanlan?"
Ik frons mijn wenkbrauwen. "Scanlan? Wie is dat?"

"Hou je maar niet van den domme! Je bent een spion, of niet soms?!"

"Nee, echt niet! Ik zweer het! Ik weet niet wie Scanlan is, ik weet zelf niet wat ik hier doe!" Mijn stem slaat over in een poging de onbekende achter me te overtuigen.

"Zeg op, wie ben je?" Het koude lemmet onder mijn kaaklijn vertelt me dat ik maar beter meteen antwoord kan geven.

"Noa." Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan, van alle dingen die ik had kunnen antwoorden zeg ik gewoon enkel mijn voornaam. Het lemmet verdwijnt en daarmee ook de pijn.
"Een meid?" Oprechte verbazing klinkt door.

"Ja, en?" vraag ik uitdagend. Ik bijt op mijn lip en zet me schrap voor wat komen gaat, het flapte eruit voor ik het wist.

"Maar..." klinkt het verward.
Een man van middelbare leeftijd met een zeer scherpe ponjaard verschijnt in mijn gezichtsveld. Hij is een halve kop kleiner dan ik, kalend en met een beginnend bierbuikje dat er voor zorgt dat zijn lederen wambuis wel erg strak zit. Een linnen hemd met opgestroopte mouwen en een bruinlederen broek met zware laarzen maken het af.

Hij staart me met open mond aan.

"Dat kan niet." Bruusk draait hij zich om, met zijn rug naar me toe.

"Wat kan niet?" vraag ik zacht, maar het blijft stil. "Mag ik mijn armen laten zakken?" Als ik nog steeds geen antwoord krijg, haal ik ze langzaam naar beneden en blijf nog even op mijn knieën zitten voor hij zich hoofdschuddend naar me toe draait.

"Ben je echt een Noa?" Het klinkt erg afgemeten. Ik knik en de man staart me verslagen aan. "Van alles moesten ze me weer een meid sturen. Tuurlijk." Beledigd doe ik mijn mond open om te reageren, als hij mijn hand vastpakt en me recht trekt.

"Volg me. We gaan meer werk hebben dan ik dacht." Hij loopt naar het gebouw terwijl ik verbouwereerd blijf staan waar hij me achterliet. Pas op de dorpel kijkt hij achterom.
"Kom! Ik heb niet de hele dag, weet je!" Maar ik verroer me niet.

Zuchtend komt hij weer naar me toe. "Wat? Wat sta je te staren?"

"Ik, euh, wat..." en wijs naar de glanzende zwart-gouden schubben op zijn onderarmen. Hij volgt mijn vinger.

"Oh dat. Niets bijzonders hoor, dat hebben we allemaal." Zonder op een volgende vraag te wachten, loopt hij weer naar de woning. Zijn woning, neem ik aan. Ik haast me met hem mee, het heeft geen zin hem achterna te roepen.

"Wie zijn 'we'? En wat zijn het?"

Hij is net over de dorpel heen gestapt en blijft stokstijf staan. Tergend traag draait hij zich naar me toe, zijn gezicht vol ongeloof en ergernis.
"De drakenmeesters, natuurlijk. Ik ben Faelan, en wij gaan Qoppa 🐲 bevrijden. Kom mee, dan kunnen we eindelijk voorbereiden."

Ik snap het niet. Wij? Wie is Qoppa? En het vreemdst van al, drakenmeester?? Zonder op me te wachten is Faelan alweer verder, ik zie hem nog net een andere kamer binnenlopen. Ik rep me achter hem aan en tik op zijn schouder. Duidelijk geërgerd en met een gezicht vol woede draait hij zich weer naar me om.

"WAT?" Geschrokken deins ik achteruit. Hij merkt het, haalt diep adem en herhaalt zijn vraag, iets rustiger. "Wat is er?"

"Hoe bedoel je, wij?" Faelan knikt geestdriftig. "Jaja, wij. Ik wachtte op je komst. De Poortwachter voorspelde het, eigenlijk al tijden geleden. Maar je kwam maar niet en daarom werd ik misschien een beetje ongeduldig. Sorry daarvoor maar elke stonde die voorbijgaat is er eentje teveel. Ik zal je vertellen wat ik tot nog toe weet en ..."

Waarschijnlijk sta ik als een idioot te gapen. Hij merkt het en onderbreekt zijn betoog.
"Wat?" Opnieuw klinkt het geïrriteerd. Dan begint het hem ineens te dagen.

"Oooh. Jij weet van niets?!"
Langzaam schud ik mijn hoofd en het mannetje ziet er ineens uit als een ineen gezakte pudding. Hoofdschuddend begint hij te ijsberen en mompelt voor zich uit, alsof ik helemaal niet met hem in de kamer ben.
"Ja natuurlijk... Andere Zijde. Had ik moeten weten... niet door mij..."

Abrupt houdt hij stil. "Je bent hier toch wel om te helpen?"

QoppaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu