23. Oogverblindend

9 3 10
                                    

📖 📗 📖

"Sanomi Helé, Manilla Keranu. Aliya Irema Nia Lago Ture Madilé."🐲
Faelan neemt diep adem voor hij zijn monotone gezang vervolgt.
"Sanomi Helé, Manilla Keranu. Aliya Irema Nia Madilé."
Wat eerst niet meer dan een fluisterend geprevel is, groeit langzaam uit tot een krachtige bezwering. "Kenatu Narilé Lakenatu Narilé. Pasema Niamo Ture Saro, Delamaoré!"

Zweetdruppels parelen op Faelans voorhoofd, dat op zijn beurt tegen Qoppa's snuit is gedrukt. Diep vanbinnen tasten de randen van zijn drakenmagie heel voorzichtig naar de connectie met de opperdraak. Dat heeft zich zo ver teruggetrokken, dat de drakenmeester op een haar na aan de grenzen van zijn energie zit.
Zijn huid is erg bleek en zijn handen voelen klam aan. Hij weet zeker dat, als hij zijn ogen nu zou openen, de wereld om hem heen gegarandeerd ondersteboven draait.

Dan, haast onvoelbaar, begint zich in zijn binnenste iets te roeren. Met een uiterste inspanning weet Faelan zijn magie zover mogelijk te strekken en aan de levensdraad van Qoppa vast te haken. Een siddering trekt door het grote lijf van de opperdraak.

Een glans, zo licht dat de drakenmeester het doorheen zijn gesloten oogleden niet eens opmerkt, komt van binnenuit de Qoppa. Faelan ademt zwaar, hij zit aan het uiterste van zijn krachten. Nog even en hij gaat zelf onderuit aan de zwakte die Qoppa in z'n greep houdt.

"Léala Léala Sorimana Sorimana Léala Léala Sorimanao!"
De bezwering dondert over de vlakte en krijgt stilaan iets smekends over zich. Hoorbaar sijpelt de pijn door Faelans stem, de tranen stromen vrij over zijn wangen voor hij hijgend en uitgeput met zijn volle gewicht tegen de kop van de opperdraak zakt.

"Alsjeblieft," fluistert hij. "Laat me niet alleen, de wereld heeft je nodig. Ik heb je nodig..."

En dan, in een fractie van een seconde, verandert de hele wereld.

Diep gerommel komt vanuit de keel van Qoppa. Faelan weet zichzelf nog net opzij te rollen, uit de vuurlinie van een steekvlam die veroorzaakt wordt doordat de opperdraak een ongemeen harde boer laat. Verbaasd knippert Qoppa met de ogen.

Het machtige beest vouwt zijn vleugels uit en veroorzaakt een kleine stormwind als hij ze strekt en ermee klappert. Met een grauw doet hij de dikke ketens om zijn poten knappen als slecht vastgemaakte garendraadjes en met een krachtige beweging van z'n staart mept hij zomaar de kooi kapot. Een zwiep later vliegen de brokstukken de Eothaoir af.

Uit woede en opluchting brult Qoppa oorverdovend, meteen gevolgd door een meterslange vlam. Dan krijgt hij Faelan in de gaten. Abrupt houdt het gebrul op, de vlam dooft uit. Wiebelend met zijn lange nek buigt hij zich naar de drakenmeester die nog steeds op de grond ligt. Met zijn neus duwt de Qoppa voorzichtig tegen Faelans bovenarm. Als de drakenmeester zijn arm om de opperdraak slaat, slaakt het beest een tevreden zucht.

"Je bent er weer," lispelt Faelan aangedaan. "Ik ben zo blij!" Hij zucht diep en laat het moment even binnenkomen. Daarna staat hij recht.
"Kom," fluistert hij door zijn vreugdetranen heen. "Ik wil je voorstellen aan Noa. Het is door haar dat we je hebben teruggevonden." Hij draait zich om. "Noa?"

Zoekend kijkt Faelan rond. Met gefronste wenkbrauwen kijkt hij naar de plek waar hij haar voor het laatst zag. "Noa? Waar ben je? Dit is niet grappig meer!"
Luid vloekend richt hij zich weer tot Qoppa.
"Noa is vermist! We moeten haar vinden!"

Met gestrekte nek steekt de draak zijn neus in de lucht, om na nog geen twee tellen een bepaalde richting uit te draaien. Faelan is veel te druk met zelf fanatiek rond te kijken en heen en weer te hollen als een kip zonder kop. Het is Qoppa die Faelan met zijn snuit in de goede richting duwt. De drakenmeester knikt geagiteerd.
"Denk je dat ze daar is? Goed, goed, dan kijken we daar eerst."

Moeizaam hobbelt Faelan steeds verder, klimmend over de ongelijke rotsbodem in de richting de rand van het plateau, op zoek naar Noa en gevolgd door Qoppa.

"Je liegt! ... niet. Wist je trouwens..."
De opstekende wind brengt flarden van een gesprek dichterbij.

"Noa! Daar! Ze is daar!", duidt Faelan gehaast een moeilijk zichtbare inham tussen de grote, monotoon gekleurde rotsblokken aan. Met enkele sprongen waar een hordeloper veel van kan leren, stormt de drakenmeester in de richting van het geluid. Kleine kiezels doen hem slippend tot stilstand komen achter een grillig gekartelde rots die eruitziet alsof deze door een achteloze kinderhand werd neergegooid.

Met een handgebaar legt hij een snuivende Qoppa achter zich het zwijgen op. Hijgend gluurt hij van achter de rand naar het tafereel dat zich voor hem ontvouwt. Een stoffige figuur in een rafelige mantel met kap en lange, zwarte laarzen staat met zijn rug naar hen toe.
"Scanlan," fluistert Faelan met opeengeklemde kaken en een opgetrokken neus. Wie anders dan hij?! Zijn ogen scannen verder de omgeving. Waar is Noa? Hij had durven zweren dat hij haar stem net nog hoorde.

Een oorverdovende schreeuw buldert over de vlakte en wordt honderdvoudig weerkaatst door het omliggende gebergte. Tot zijn grote ontzetting ziet de drakenmeester hoe Noa tegen een zijwaartse rotswand wordt gegooid en wanhopig naar de hand klauwt die haar keel omsluit. Snel duikt Faelan weg, uit angst te worden opgemerkt door Scanlan, nu hij niet meer met z'n rug naar hem toe staat.

Zijn angst is ongegrond, de hellebrok heeft enkel oog voor Noa. Met het hart in z'n keel, probeert Faelan krampachtig te bedenken wat hij kan doen. Achter hem beweegt Qoppa onrustig heen en weer, wachtend op een teken van de drakenmeester, die koortsachtig hun kansen inschat om ongemerkt dichterbij te komen.

Een zachte, lichtblauwe gloed tussen Scanlan en Noa in, trekt ongewild zijn aandacht. Veel tijd om zich er vragen bij te stellen heeft hij niet. Scanlan is nu helemaal buiten zinnen en zonder veel na te denken rent Faelan met een oerkreet op hen af, op de voet gevolgd door de dreunende passen van Qoppa.

De tijd vertraagt, alles gaat ineens zoveel slomer. Elk detail wordt met uiterste precisie op zijn netvlies gebrand.
Met wijd opengesperde ogen ziet de drakenmeester hoe de lijnen op de onderarmen van Noa fel opgloeien terwijl ze nog een laatste keer naar de armen van Scanlan klauwt. Armen waar identieke blauwe lijnen even fel oplichten...

De haartjes in Faelans nek gaan rechtop staan van de elektriciteit die ineens heel zwaar in de lucht hangt. Tijd en licht worden naar binnen gezogen, met Noa en Scanlan als enige statische middelpunt. Er volgt een fractie van een seconde van stilte en tijdloosheid die een eeuwigheid lijkt te duren en dan breekt de hel los in een vloedgolf van blauwe felheid, als de lijnen op hun armen elkaar raken.

Faelans oren klappen dicht vlak voordat een luide knal hem op de grond gooit. Hitte en geluid komen over hem heen, de lucht brandt in zijn longen terwijl de wind langs raast. Snel bedekt hij zijn oren en ogen. Er branden, zonnevlekken op zijn netvlies terwijl het gebrul langzaam uitsterft.

Wanneer hij wankelend opstaat, suizen z'n oren. De wereld is gedempt alsof ze met katoen zijn dichtgestopt. Het sissen van de rook uit Qoppa's neusgaten is het eerste geluid dat hem, na wat een eeuwigheid lijkt, weer opvalt..

Zijn blik wordt getrokken naar de twee levenloze lichamen die verderop op de grond liggen. Scanlan is meters verder geslingerd en bevindt zich als een slordige hoop vodden aan de uiterste rand van het plateau.

Maar Noa! Noa... Faelan kreunt verbijsterd. Een algeheel gevoel van falen verspreidt zich door zijn lichaam, alvorens zijn benen zich automatisch in beweging zetten en naar haar toe rennen.

Slippend komt hij naast haar tot stilstand en voelt meteen haar pols.
Niets...

📖 📗 📖

QoppaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu