14. Nevelgrens

48 8 36
                                    

Het is moeilijk om te bepalen hoelang we daar blijven zitten. Voorzichtig nippen we, elk aan onze bijna lege veldflessen. Op een bepaald moment durf ik haast zweren dat de kleurloosheid rondom ons ineens een tint donkerder wordt, al ben ik daar na enkele tellen alweer niet meer zo zeker van. Ik verklaar het als een gevolg van de lichamelijke vermoeidheid en schuif het van me af.

Mijn geest is echter klaarwakker. M'n gedachten springen van hot naar her en geloof me: niets is zo vervelend als van alles te willen ondernemen maar letterlijk tegengehouden te worden door een lijf dat niet mee wil.

Faelan leunt zwaar tegen me aan. Ik vrees dat, als ik me ga verroeren hij als een zoutzak naar achter zal vallen, nog voor hij de tijd krijgt om zijn stramme spieren in werking te zetten.

Ik schraap mijn keel. Het duurt even voor ik beweging voel.

"Kan... kan je..." Faelan krijgt het haast niet gezegd.

Een golf van ontzetting spoelt over me heen. Hij klinkt veel zwakker dan ik vermoedde en het maakt me ongeruster dan ik hem wil laten merken.

"Moet ik je ergens mee helpen?" Het lukt me niet helemaal om de bezorgdheid uit m'n gefluister te houden. De drakenmeester verschuift wat, ik voel de druk tegen mijn rug afnemen en maak van de gelegenheid gebruik om recht te krabbelen.

Faelan steunt op zijn armen, het hoofd achteruit en de ogen gesloten. Zijn gelaat is zo bleek en zo mat als pas geoogste was. Het zorgt ervoor dat de brede donkere kringen onder zijn ogen en de diepe groeven in z'n voorhoofd nog meer opvallen. Ik dacht dat ik na onze ontmoeting met de Draugen al een uitgeputte drakenmeester had gezien, maar deze keer is het nog veel en veel erger.

"Faelan, gaat het?!"

Ik bijt op de binnenkant van mijn wang en geef mezelf een standje. Nee, tuurlijk gaat het niet! Dat zie ik toch zó ook wel?! Het enige wat hij nog nauwelijks over zijn lippen krijgt, is een haast onhoorbare zucht en wat gelispel.

"Mar..."

Ik kan mezelf bijna voor de kop slaan dat ik er niet eerder aan heb gedacht. Waar heb ik hem die Marisa ook alweer zien wegsteken? Haastig hurk ik naast hem neer. Wat zenuwachtig gefrunnik later slaag ik er eindelijk in de wassen omslagdoek uit zijn tas te peuteren en zelfs om zonder al te veel verdere obstakels de ponjaard op te diepen.

Hoewel ik het wapen al eerder in mijn handen heb gehad, sla ik nu pas acht op het vlijmscherpe lemmet en een ongemakkelijk gevoel nestelt zich ter hoogte van m'n maag als ik terugdenk aan de clash met die Draugen. Ik heb verdómd veel geluk dat ik nog al mijn vingers heb!

Enigszins stijf snij ik zo zorgvuldig mogelijk enkele dunne plakjes van het rode fruit. Ik duw de stukjes tegen Faelan's op elkaar geperste lippen, maar het is alsof hij helemaal niets voelt.

"Faelan! Hier, eet wat."

Gelukkig reageert hij daar wel op en herkent hij de urgentie in mijn stem. Zijn lippen wijken net ver genoeg uiteen om er een stukje Marisa tussen te duwen. Hij begint er meteen op te zuigen. Mijn opluchting is groot wanneer er binnen enkele tellen een iets gezondere blos op zijn wangen verschijnt.

Ik blijf hem stukjes van het fruit voeren tot hij weer redelijk bij zijn positieven is. Tussendoor werk ik er ook enkele naar binnen. Het fruit mag dan wel de builen en blauwe plekken niet helen, mijn energiepeil is tenminste wel weer voldoende aangevuld om genoeg moed te verzamelen en de tocht verder te zetten, eens Faelan ook opnieuw op de been is.

📖 📗 📖

"Ik denk dat we maar weer eens verder moeten."
We zijn een tijdje geleden verkast van het midden van de open vlakte, naar een groot rotsblok aan de verste rand ervan. Alhoewel het Faelan is die deze opmerking geeft, maak ik me nog steeds zorgen over hem. De hoeveelheid Marisa die hij naar binnen heeft gewerkt is behoorlijk indrukwekkend voor iemand van zijn lengte, zeker als je nagaat dat we na de Draugen niet eens elk een half stuk fruit hebben gegeten.

QoppaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu