7. Antwoorden

60 13 60
                                    

Ik klem mijn kaken op elkaar en slik.
"De Qoppa is daar?" vraag ik hees.
Faelan loopt inmiddels zo goed als op eigen kracht, hoewel ik hem nog altijd deels ondersteun.

"Op de Eothaoir, vermoed ik. De middelste berg," voegt hij er snel aan toe, na een blik op mijn gefronste wenkbrauwen. Ik hou stil en kijk hem aan.

"Je vermoedt het?" De irritatie en het sarcasme druipt er af.
"Ik weet het bijna zeker." Faelan klinkt overtuigd.

"Bijna? BIJNA?" Ik snuif en laat de drakenmeester los. "Hoor eens, je sleurt me mee in een onbekend avontuur zonder te vragen of ik dit wel wíl, je praat over een hoop dingen die ik niet eens ken, je laat me geloven dat het piece of cake zal zijn terwijl één of ander waterwezen ons daarnet wilde gaan verdrinken en nu vertel je me dat je niet zeker weet waar we heen gaan?!" Mijn stem slaat bijna over. "Laat iemand me alsjeblieft wakker maken uit deze nachtmerrie!"

"Oke, oke, rustig! Rustig." Hij kijkt zoekend om zich heen, wijst naar een grote platte steen en zet zich zwalpend weer in beweging.
"Laat ons daar tegen die rots even wat uitrusten."

Ik knik. Ik verzet geen poot meer tot ik antwoorden heb.

Een slok water en een ongemakkelijke stilte later zitten we allebei met onze rug tegen het grote rotsblok, met zicht op de Trí Sigh. Ik weiger om nog iets te vragen, Faelan moet nu maar eens zelf met antwoorden komen. Hij schraapt zijn keel en veegt wat van het beetje halflange, grijzende haar dat hem nog rest uit z'n gezicht.

"Dus, eh... wat wil je weten?"
Met bliksemende ogen kijk ik hem aan, snel kijkt hij naar beneden onder mijn priemende blik.

"Eh... juist ja. We moeten dus de Qoppa zien te bevrijden."
Ik snuif luidruchtig, dát heeft hij me uren geleden al verteld. Zijn hulpeloze blik vermurwt me wat en ik besluit hem na een heel diepe zucht toch maar op weg te helpen.

"Begin maar bij het begin. Wie is die Qoppa?"

Faelan opent verontwaardigd zijn mond om te protesteren, maar bindt meteen in bij mijn uitdagende en steenharde gelaatsuitdrukking. Het is niet omdat ik nu toch zelf ben begonnen met vragen stellen, dat ik van plan ben alles blauw blauw te laten. Hij slikt zichtbaar.

"Qoppa is de opperdraak. De belangrijkste van allemaal," vervolgt hij snel, na het zien van mijn opgetrokken wenkbrauwen.

"Iedereen in het land kent de Qoppa." Het klinkt bijna verontschuldigend. "Ondertussen weet ook iedereen dat Qoppa verdwenen is. We hebben het zo lang mogelijk proberen stil te houden maar nieuws verspreidt zich snel, zeker dit soort dingen." In zijn ogen ligt een ondefinieerbare, bijna gepijnigde blik.

"De mensen zijn bang. Duisternis en wanhoop verspreidt zich snel... letterlijk." Faelan wijst met een armgebaar naar de schaduw van de Trí Sigh. "Het komt steeds dichterbij en niet alleen aan deze kant. Als het hele land in duisternis is gehuld, dan regeert enkel nog de wanhoop. En dat is net wat Scanlan wil." Hij spuugt de naam bijna uit.

"Da's ook niet je grootste vriend, lijkt me?"
Faelan's gezicht drukt één en al walging uit.
"Het is een ... een... onderkruiper. Niet meer dan dat! Een doortrapte, laag-bij-de-grondse schurk die alleen maar uit is op wraak en het hele land in het verderf wil storten, dát is hij!"

De drakenmeester is rood aangelopen van ingehouden woede, verhit kijkt hij me hijgend aan. Ik hef mijn armen op in overgave.

"Rustig aan. Dus Scanlan heeft de Qoppa?" Hij knikt bevestigend. "Maar wat heb ik daarmee te maken? Je had het eerder over één of andere Poortwachter en de Andere Zijde?"

Nadenkend fronst hij de wenkbrauwen en blaast luidruchtig uit.
"Er was een voorspelling, even denken hoe het alweer ging." Faelan sluit z'n ogen, als hij ze weer opent, staart hij in de verte, merkelijk rustiger.

"Het was in de tijd van het eerste Koningspaar. Op een mooie lentedag in de bloeimaand kwam, zoals elke maand, de Ouderenraad bijeen op de Drakenberg om de de gang van zaken te bespreken toen Merin, de Magiër, ineens het Visioen overkwam. Zijn ogen werden op slag wit en er scheen een gouden gloed rond hem, terwijl hij ongeveer een halve meter boven de grond zweefde. Met een diepe stem sprak Merin: 

'Er komt een tyd dat, waarachtig en gewis, dit land in allerdiepste nood is. Een tyd waarin Verlichting ver weg lykt, waarin Duisternis en Angst overheerst. In die tyd zal, in onze landsgeschiedenis voor het eerst, een Poortwachter moedwillig oversteken naar de Andere Zyd en een Noa meebrengen die ons allen bevrydt. De Heerser van de Geest.' "

Faelen's stilte verbreekt de trance waarin ik me lijk te bevinden. Ik glimlach zowaar.

"Je vertelt goed, het is alsof je er zelf bij was." Zijn mondhoek trilt licht en trekt wat omhoog.

"Dus... er wordt van me verwacht dat ik het land red van de duisternis? En dat kan door de Qoppa te vinden en te bevrijden? Pfff da's ook nog geen kattepis! Van druk op mijn schouders gesproken... Hoe denkt die Poortwachter te weten dat ik de juiste Noa ben? We zijn met duizenden op de wereld!"

Faelan haalt alleen maar zijn schouders op.

"Poortwachters zijn rechtstreekse afstammelingen van Merin, ze zullen wel één of ander signaal hebben of zo. Een soort flikkerlampje dat blijft branden als ze bij jou in de buurt zijn of iets dergelijks, weet ik het."

Op een rare manier voel ik me toch ergens geflatteerd, het idee van voor een keer geen dertien-in-een-dozijn kind te zijn is een stimulans voor mijn zelfvertrouwen. En wat dan nog, als het ook een andere Noa had kunnen zijn? Het IS geen andere en dat werkt stimulerend en drukkend tegelijk. Plus, ik wil absoluut terug naar huis. Er is dus geen andere keuze dan dit tot een goed einde brengen. Ik ga wat rechter zitten.

"Had die Drogen dan ook één of ander signaal over mij?"
Faelan kijkt me verward aan. "De wat?"
"Die Drogen? Dat waterding," verduidelijk ik als hij nog steeds zo vreemd blijft kijken.

"Aaah, de Draugen! Nee dat was iets raars, ik snap het zelf ook niet helemaal. Normaal is die altijd erg rustig, meer dan wat ruisen en kabbelen doet die anders niet."
"Wat is het eigenlijk? Een watergeest?"

"Hm, niet echt een geest. Eerder een Kwellings, die nietsvermoedende reizigers het water durft in te lokken, puur als tijdverdrijf. Ik zeg het, die aanval van net was echt iets vreemds! De Draugen is nochtans de slechtste niet, die is bijvoorbeeld gek van Marisa." Faelan grimlacht bij een gedachte. "Zo ruiste die eens de hele tijd achter me aan als een glibberig schoothondje, totdat ik alle stukjes één voor één had gevoerd. De Qoppa was toen ..." zijn stem sterft ineens weg, bedroefd schudt hij het hoofd.

Voor mijn ogen zie ik weer het stukje rode vruchtvlees meewiegen op het ritme van het water, een harde brok snoert mijn keel dicht.

"Dus, wat weet je dan al allemaal?" vraag ik bruusk. "Wat zijn je plannen?"

Hij haalt zijn schouders op. "De berg opgaan, Qoppa zoeken en bevrijden. Hij IS daar ergens, dat weet ik. Ik voél het gewoon!"

Misschien is het mijn ego dat spreekt, in de wetenschap dat Faelan en die Poortwachter mij goed genoeg vinden voor iets wat zo'n belangrijke taak blijkt te zijn, maar voor het eerst ben ik niet geïrriteerd door zijn vage plannen en gebrek aan informatie. Samen zal het ons lukken. Al heb ik geen flauw idee hoe...

"Mag ik je nu ook wat vragen?" De drakenmeester kijkt me schuin aan. Ik knik bevestigend.

"Aan de rand van het Boud zei je net iets, dat ik niet ken..." Hij pauzeert even, lijkt te aarzelen en gooit het er dan uit. "Wat is pies of keek en wie is de Nacht Merrie?"

Alleen al de blik op zijn gezicht is goud waard, wanneer ik in een schaterlach uitbarst.

QoppaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu