13. Oorverdovende stilte

40 10 26
                                    

Zelf laat ik me plat op mijn buik vallen, met het boek open in mijn uitgestrekte handen. Achter mij voel ik hoe ook Faelan gehoor geeft aan mijn verzoek. Nee, geen verzoek, bedenk ik me. Een bevel. Meteen daarna geef ik mezelf in gedachten een standje. Dit is niet de plek of het moment om mijn hoofd te breken over taalkundige kwesties.

Tegelijk ontstaat meteen heel wat commotie bij de Holhoornen. Een pijl zoeft rakelings voorbij en ik hoor een plof, onmiddellijk gevolgd door geknetter. Het effect van een Beikenbladbol, weet ik meteen. Faelan moet erin zijn geslaagd om met het laatste exemplaar die lelijkaard mee uit te schakelen.

Slechts een fractie van een seconde later klinkt een doffe klap aan de andere kant. Mijn kant, meer bepaald en ik voel de grond trillen. Daarna volgt een 'woesh', sneller dan mijn gedachten alles kunnen volgen. Het boek siddert in mijn handen en maakt dat ik weer meer aandacht aan mijn omgeving schenk. De Holhoornen in de cirkel kijken elkaar wat onbeholpen aan. Mocht ik niet zo vrezen voor mijn leven, zou ik het haast 'onzeker' durven noemen.

Het beeld van de Holhoorn die het boek kwam halen, flitst ineens voor mijn geestesoog. De schrik slaat me weer om het hart, meteen gevolgd door het besef dat die hier nu toch al lang had moeten zijn. In een reflex trek ik het boek snel dichterbij. Verrast zie ik hoe er een nieuwe tekening is verschenen: een Holhoorn, dodelijk getroffen door een pijl in de borst.

Mijn blik verplaatst zich naar waar ik het wezen net nog op me af zag komen, maar meer dan het laatste stof dat naar beneden dwarrelt, is er niet meer te zien.

M'n ogen verwijden zich, het besef wat er net is gebeurd komt op hetzelfde moment als de aanvalskreten van de resterende Holhoornen. Die lijken te zijn bekomen van hun moment van verbazing en komen gevaarlijk snel dichterbij.

"Faelan, bescherming," gil ik opnieuw en krabbel recht tot ik op m'n hurken zit. De drakenmeester kreunt, maar doet toch wat ik hem vraag en probeert het beschermende schild rondom ons weer op te trekken.

"Aaargh!!"

Een welgemikte steen slaat het boek uit mijn handen, net vóór Faelan zijn werk heeft kunnen voltooien. Bloed sijpelt langs mijn pols naar beneden, m'n wijs- en middenvinger voelen verdoofd aan. Geschrokken laat Faelan het bijna afgemaakte schild opnieuw zakken.

Gretig maken de Holhoornen hier onmiddellijk gebruik van en beginnen met hernieuwde energie met stenen te gooien.

"Volhouden, Faelan," hijg ik en laat me op mijn knieën zakken.

"Dit lukt me niet lang meer," kreunt hij. Toch krijgt hij het schild dit keer wel helemaal dicht.

Met mijn goeie hand graai ik naar het boek, dat net buiten het schild ligt. Iets te ver om goed te zijn, zelfs met een uiterste krachtinspanning lukt het me maar niet om het te pakken te krijgen.
"Het boek," fluister ik. "Ik moet het boek hebben! Zou je... zou je het schild wat kunnen opschuiven naar jouw links?"

De drakenmeester kreunt alleen maar. In eerste instantie lijkt er niets te gebeuren, de seconden tikken voorbij en de Holhoornen gaan steeds driester te werk, gesterkt door de overtuiging dat dit onze laatste stuiptrekkingen zijn en hun overwinning binnen is. Het bloed klopt in mijn oren, dezelfde hartslag die ik steeds duidelijker - en pijnlijker - in mijn, inmiddels onprettig tintelende, maar verder nog steeds gevoelloze vingers voel. Gespannen bijt ik op mijn lip, we zijn zó dicht bij de oplossing! Al snel proef ik de smaak van ijzer, voor mij het signaal om mijn lippen wat te ontzien. In plaats daarvan klem ik mijn tanden op elkaar.

Dan zie ik, tot mijn immense opluchting, éindelijk hoe alles tergend langzaam begint op te schuiven. Centimeter voor centimeter, nee, wat zeg ik, millimeter voor millimeter kruipt het schild naar de juiste kant. Op handen en voeten kruip ik mee. Dat ik mijn handpalmen open haal aan de scherpe ondergrond, boeit me niet eens.

Een tweetal boude Holhoorns hebben in de gaten gekregen dat het boek buiten het ons beschermende schild ligt en Faelan de boel traagweg aan het verschuiven is. Met veel gejoel en kabaal stormen ze driest op ons af en doen een uitval naar het boek.

Zonder erbij na te denken maak ik een tijgersprong door het schild, dat als een ijzige douche aanvoelt. Om één of andere idiote reden verwonder ik me een fractie van een seconde om het feit dat ik niet kletsnat ben. Die fractie is exact dezelfde tijdspanne waarbij ik nét eerder dan één van beide Holhoorns haast boven op het boek terechtkom. Ik grijp het vast alsof mijn leven ervan afhangt - dat doet het eigenlijk ook - rol me meteen op mijn rug terwijl ik het kostbare boek op mijn buik klem en spring in dezelfde vloeiende beweging recht, met de bedoeling om meteen weer onder het schild te duiken.

Dat is duidelijk buiten de andere van de twee Holhoorns gerekend. Met een sliding waar een profvoetballer jaloers op zou zijn, probeert hij me te tackelen. Ik zie het in mijn ooghoek gebeuren en tracht met een sprong uit zijn vuurlinie te komen. Het resultaat is een groteske pirouette waarna ik zeer onzacht met mijn kont op de rotsgrond terechtkom.

In een reflex trap ik hem keihard in het gezicht, iets wat me vaart genoeg geeft om met een achterwaartse koprol uit de grijpgrage handen van alweer een andere Holhoorn te blijven. Aan het ijzige gevoel weet ik meteen dat ik weer onder de bescherming van het schild zit.

Met mijn verstand op nul klap ik het boek bruusk open, zonder me te verwonderen over het feit dat het precies op de plek openvalt waar de allereerste afbeelding staat van een Holhoorn, deze die door een pijl wordt geraakt.

Alsof ik het altijd al zo heb gedaan, hou ik het boek open naar de resterende vijand. Het is een vreemde gewaarwording om te zien hoe elk van deze wezens eerst verstart, als een standbeeld dat midden in een beweging wordt uitgebeiteld, daarna zó snel in een knoop worden gedraaid dat normale mensenogen enkel nog strepen gemaakt van eentonig leverkleur onderscheiden, en ze uiteindelijk één voor één met een luide 'woesh' naar de pagina's van het boek worden gezogen.

Elke keer een Holhoorn rond om ons verdwijnt en meteen daarna op papier verschijnt, siddert het boek alsof er een rilling door z'n rug gaat.

Het hele proces duurt amper enkele tellen, de laatste Holhoorn inclusief. Dat was de enige die begon te beseffen dat hun strijd verloren was, en had het op een lopen gezet. Dankzij Faelan die, met een uiterste krachtinspanning en meteen nadat hij het schild had opgeheven, een magische lichtflits in de richting van de Holhoorn had gestuurd. Hij had het wezen niet geraakt, maar het wel net lang genoeg vertraagd om mij de kans te geven het ook in het boek gevangen te nemen. 

Met een klap sluit ik het boek weer, de stilte is ineens oorverdovend.

Mijn benen en armen trillen, Faelan is lijkbleek en staat te wankelen op zijn benen. In golven voel ik mijn adrenaline wegebben, de vermoeidheid valt als een zware deken over ons heen. Waar we eerst als twee individuen aan deze reddingsmissie begonnen, hebben we nu aan een enkele blik op elkaar voldoende om ons allebei, tegen elkaar, op de grond te laten zakken.

Daar zitten we dan.
Rug aan rug, te midden van een slagveld van gevallen wezens en gebroken wapens.

QoppaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu