2: De brief

110 5 1
                                    

"Mam, ik ben thuis!" roep ik door de woonkamer als ik binnenkom. Geen antwoord. Fijn. Ik gooi mijn tas op de tafel en smeer een boterham. Met lekker veel chocopasta, want er is nu toch niemand om te zeggen dat er niet zoveel op moet. Ik ga op een stoel aan de eettafel zitten en leun met stoel en al naar achter, maar ik houd me aan de tafel vast om niet om te vallen. Dat doe ik graag. Ik vind het leuk, op de één of andere manier, om gevaar te lopen. Niet heel heftig gevaar, maar gevaar om mijn been te breken of zo. Geen idee waarom eigenlijk. Misschien omdat ik weet dat ik het toch binnen drie tellen heb genezen. En dat ik dan stoer lijk om dat ik alles durf. Ik ben eigenlijk altijd aan mijn imago aan het werken. Nu ik er toch over aan het nadenken ben, moet ik ook eens besluiten hoe ik nou eigenlijk voor de dag wil komen. Ik lijk wel altijd stoer, maar volgens mij vinden de meeste kinderen me vooral mysterieus. En eng, vermijdend. Maar daaraan kan ik ook niet zoveel veranderen. Zoals ik al zei, ik heb geen zin om iemands beugel en onderbroek te moeten repareren. Dan maar voor eeuwig vriendeloos en maagd. Ik heb nooit vriendinnen gehad en ook nog nooit een vriendje. Ik baal daar echt heel erg van, maar het leven gaat door en de weinige momenten dat ik tijd heb om erover te piekeren... De brievenbus kleppert. Dat bedoel ik nou. De voorste poten van de stoel komen met een klap op de grond als ik opsta. Ik loop naar de gang en zie één enkele brief. Eentje maar. Je kunt je afvragen wat het voor nut heeft voor de postbode om voor één stom envelopje naar onze brievenbus te lopen. Ons huis staat namelijk in de uiterwaarden, op een terp, en heel ver van de bewoonde wereld. Voor je ooit bij onze brievenbus bent, moet je eerst een halfuur door het hobbelige weiland fietsen, en dan moet je een trap van 284 treden op. En dan ben je in onze tuin. Die nogal groot is. En de brievenbus zit in onze voordeur. Dus je begrijpt dat alleen een postbode-sadist in dit huis gaat wonen. Iemand zoals mijn moeder dus. Ik stop met giechelen om die arme postbode en kijk wat de post brengt. De envelop is klein en wit, en er staat een grote, strenge stempel op met in dikke rode blokletters het woord URGENT. Daarom zit die postbode zich dus uit te sloven. Ik open de envelop en zie maar één enkele zin, helemaal aan elkaar geschreven.

myrthejebentontdektgavluchtenkijknietomjelevenisingevaar.

Alleen dat. Ik ben niet zo goed in het lezen van dit soort rare dingen, dus ik fluister de rare zin langzaam voor me uit. Myrthe, je bent ontdekt. Ga vluchten. Kijk niet om. Je leven is in gevaar. Wat the fuck?? Plots hoor ik dat er aan de deur wordt gemorreld. Ik kijk uit het raam en voor de deur staat een man die ik niet ken. Hij pakt een mes uit zijn zak en steekt het in de deur. Staal schuurt tegen hout. Het vreselijke geluid krijst in mijn oren. En met dat geluid dringt het tot me door: het was geen grap. Ik moet wegwezen. Shit... Ik pak snel een zak brood en een grote fles water uit de kast (ik weet niet hoe lang ik op de vlucht moet blijven, vandaar), gooi de achterdeur open en ren naar buiten. Ik kijk niet om, zoals in de brief stond. En terwijl ik door het weiland ren en de fles en de zak tegen mijn bovenbenen beuken, vraag ik me af: wie heeft me gered? en vooral: waarom? Veel tijd om te besluiten wie het zou kunnen zijn krijg ik niet, want ik heb weer eens niet nagedacht bij wat ik deed. Een mes scheert rakelings over mijn hoofd, en pas dan besef ik dat ik een makkelijk doelwit ben in dit open weiland. Ik laat me plat op de grond vallen, en sta meteen weer op, want het is niet slim om te gaan liggen als er een gevaarlijke gek achter je aan zit. Dus begin ik maar te zigzaggen en rare sprongen te maken. Het werkt, want geen mes raakt zijn doel: mij. Maar de man begint me wel in te halen. Dat weet ik, omdat de messen steeds verder voor me uit vliegen. Ik begin nóg harder te rennen, want ik wil nog niet dood. Logisch, ik ben pas dertien. Ik heb nog een heel mensenleven voor me. Natuurlijk wil ik dat nog niet opgeven! Mijn ademhaling gaat veel te snel en piept. Het klinkt niet goed, maar ik moet blijven rennen. Anders ben ik verloren! Maar dan krijg ik een idee. Ik pak een mes, draai me om, en smijt het recht naar het gezicht van mijn aanvaller. Raak! En pas dan besef ik wat ik heb gedaan.


De dodelijke gaveWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu