3: Moordenares

86 4 0
                                    


Langzaam loop ik naar hem toe. De man ligt er zielig bij. Zijn zwarte jas zit onder het bloed, en het wordt steeds meer. Ik durf haast niet naar zijn gezicht te kijken. Als ik dat wel doe, doe ik dat maar één seconde, en meteen daarna knijp ik mijn ogen dicht. Het mes heeft hem midden in zijn gezicht geraakt. Het gezicht zelf is nauwelijks zichtbaar door al het bloed wat er op ligt. Ook al heb ik mijn ogen dicht, ik zie het vreselijke beeld nog steeds. Ik heb een moord gepleegd. Eerst raast er woede door me heen. niet op de man, maar op mezelf. Hoe kón ik dat doen? Hij was eng, oké, maar je had hem niet hoeven vermoorden! Ik kan mezelf wel in honderd stukjes scheuren van spijt.

En dan komt de angst. Een stem klinkt door mijn hoofd. Als ze erachter komen wat je gedaan hebt, kom je in de cel! En ik geef de stem gelijk. Niemand mag dit weten! Ik moet hem verstoppen. Zonder twijfel stop ik met huilen en raap ik de man op. Hij is zwaar, maar door de angst op gepakt te worden krijg ik kracht. Ik sleep hem eerst een eindje mee, en sla mezelf dan voor mijn gezicht. Zo laat ik een heel spoor achter, duh! Ik trek mijn shirt uit en wikkel dat om zijn bloedende gezicht. Dan sleep ik hem verder en daarna gooi ik hem in de rivier. Het water wordt helemaal rood en mijn shirt komt bovendrijven. Ik vis het uit het water en loop terug naar het bloedspoor. Ik haal mijn shirt over het gras, net zolang tot het gras schoon is en mijn shirt niet meer om aan te zien. Zo, knappe jongen die het spoor nog naar mij weet te leiden.

Ik raap mijn brood en water op en besluit om mijn shirt te wassen. Maar terwijl ik naar de rivier terugloop om dat te doen, komt de wanhoop. Ik zie mezelf al thuiskomen. "Hoi mam, sorry dat ik zo'n nat shirt heb." "En hoe komt dat dan, Myrthe?" "Ik ben in de sloot gevallen." "Maar je broek is nog droog! Even eerlijk, wat heb je uitgespookt?" Ik kan echt niet liegen. Grote kans dat ik alles verraad. En bovendien, ik weet niet hoe groot en goed georganiseerd de bende van die man is. Het is beter om me even schuil te houden. Dat is dus ook wat ik doe. Ik was mijn shirt, trek het weer aan en volg daarna de rivier naar het bos. Daar ga ik wonen. Voorlopig.

Eenmaal diep in het bos begin ik maar eens met een hut bouwen. Ik bouw voor de zekerheid een boomhut, want je weet maar nooit wat de beesten gaan doen als ze een hut op de grond zien met een lekker hapje erin. Of nou ja, eigenlijk weet je dat wél, namelijk: ze eten je op. Duh. Een boomhut dus. Eerst verzamel ik takken, maar dan ontdek ik opeens een boomhut die al gebouwd is. Hij is waarschijnlijk verlaten, want al het hout is rot en de vloer is aan gruzelementen. Niet dat dat voor mij een probleem is. Ik klim behendig in de boom en leg mijn hand tegen de vloer van de hut (of wat er nog van over is). En dan gebeurt er iets wat voor anderen waarschijnlijk op een wonder of hekserij lijkt. Alle splinters die ooit tot de vloer hebben behoord, vliegen vanzelf terug naar hun plek en vormen een stevige plank. Tegelijk worden de muren en het dak minder rot, zeg maar. Net zolang tot de hele hut hersteld is. Ik grijns tevreden en klim doodmoe de hut in. Dit was met afstand de meest uitputtende reparatie ever, maar het was het meer dan waard. In de hut staan een kast, een bed en een tafel met een stoel. Alles zit vast aan de vloer, de stoel ook tot mijn spijt. Maar hier kan ik wel even overleven. Dit is echt een perfecte plek om onder te duiken als moordenares. Niemand zou mij hier zoeken.


De dodelijke gaveWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu