Hoofdstuk 8

16 4 0
                                    

Vol ongeloof kijk ik haar aan. Wat denkt dat kreng wel. Dat ik voor haar land gaat vechten. Geen denken aan. 'Ik ben van niemand...,' zei ik met vaste stem en kijk haar spottend aan. '...en al zeker niet van jou en jou land. En wat dat vechten betreft. Zoekt maar een andere strijder, dat geen mens is. Want mensen die verafschuwen jullie toch en nu ben ik toevallig toch wel een mens zeker.'

De man staat ineens brut van zijn stoel en beent woedend naar me toe. Voordat ik het zie aankomen suist er een vuist op me af, die frontaal mijn kaak raakt. Door de kracht van de slag word ik van de grond getild en kom enkele meters verder op de grond terecht.

Kreunend knipper ik met mijn ogen. Mijn kaak klopt pijnlijk.

Een zware voet word op mijn borstkas gedrukt en doet me happen naar zuurstof, die ik amper binnen krijg.

Uit alle macht probeer ik de voet van me weg te duwen, maar tevergeefs. Dankzij mijn tevergeefs actie drukt de voet nog harder op mijn borstkas, zodat al de lucht van me word afgenomen.

Na een tijdje begin ik me licht te voelen in mijn hoofd. Mijn longen branden en snakken naar zuurstof. Zwarte vlekjes dansen voor mijn ogen en worden als maar groter en groter.

'Schat, stopt daar mee. We hebben hem levend nodig. Weet je nog,' riep zijn vrouw. Haar stem dringt amper tot me door. Zo hard hang ik al aan het randje van bewusteloosheid.

Ineens verdwijnt het zwaar gewicht van mijn borstkas. Happend naar zuurstof lig ik op de grond. Mijn longen pompen zich dankbaar vol.

Langzaam aan beginnen de zwarte vlekjes voor mijn ogen te verdwijnen.

'De volgende keer als je mijn vrouw tegenspreekt of beledigend ga je er niet zo gemakkelijk mee weg komen,' sist de man kil. Hij knielt naast me neer en kijkt me dreigend aan. 'De volgende keer ga je dit voelen, maar duizenden keren erger.' Hij pakt mijn gewonde been vast en drukt zijn vingers diep in de wond. Een helse, brandende pijn snelt door me heen. Maakt me gek. Ik schreeuw het uit.

'Stooop,' schreeuw ik en tranen lopen over mijn wangen van de pijn. Maar hij stopte niet. Hoe hard ik ook kronkelde hij laat me niet los. Hij drukte enkel zijn vingers nog dieper.

'Stooop, a...alstublieft,' smeekte ik huilend. De pijn maakt me gek. Ik wil gewoon dat het op houd.

'Papa,' riep Jazz ineens. 'Stop ermee, alstublieft. Ik denk nu wel dat hij het begrijpt. Is het niet, Aiden?' Ze kijkt me vragend aan. Ik knikte snel.

'Oké, dan,' zei de man. Hij drukte nog een laatste keer in de wond. Voordat hij me loslaat.

Hijgend en kreunend lig ik ineengedoken op de grond. In mijn been snelt de ene pijnscheut na de andere.

'Breng dit stukje mens naar de kerkers, Jazz,' beveelt de man tegen zijn dochter, die knikte.

Ze snelt naar me toe en trekt me overeind. Ik kan nauwelijks op mijn benen staan. Zoveel heeft die pijnlijke marteling van me geëist. Ik ben lichamelijk op.

Strompelend gaan we de verhoorkamer uit. Terug de lange gang in, die vol hangt met portretten en schilderijen. Daarna slagen we een gang in, die leid naar een trap, die ons naar beneden brengt.

Beneden aangekomen kan ik niet meer. Uitgeput laat ik me tegen de muur aanzakken. Hijgend en buitenadem berg ik mijn hoofd tussen mijn handen. Pijn snelt nog steeds als een sneltrein door me heen.

'Kom, Aiden,' sist Jazz kwaad. 'Sta recht!'

'Ik...ik kan niet meer. Echt niet,' mompel ik en kijk haar uitgeput aan. 'Mijn been...' Ik heb het woord nog niet te goeie uitgesproken of een felle pijnscheut snelt er door heen. Kreunend knijp ik mijn ogen toe. Hopend dat de pijn gaat afnemen.

CoyonWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu