Hoofdstuk 34

18 3 0
                                    

Kreunend kom ik na een tijdje langzaam terug bij. Het eerste wat ik voel is een bonkend gevoel aan mijn achterhoofd. Het tweede dat ik voel is dat mijn lichaam nog steeds word geplaagd door een branderige pijn en de stekende pijn in mijn zij. Maar het derde dat ik voel is dat mijn handen stevig zijn vast gebonden achter mijn rug en dat baart me het meeste zorgen. 

Knipperend doe ik mijn ogen open, maar ik zie niks. Het is donker en zwart om me heen, net alsof ik blind ben geworden en dat denk ik ook even. Totdat ik de zak over mijn neus voel wrijven als ik mijn hoofd beweeg.

Angst komt in me omhoog. Waar ben ik? Wat zijn ze met me van plan? Gaan ze me soms martelen. Is nu de tijd gekomen dat ze me niet meer nodig hebben en dat ze er een eind gaan aanmaken? Al die vragen spoken door mijn hoofd. Maken me gek.

'Help,' riep ik schreeuwend. Mijn geschreeuw galmt luid door de ruimte. Ergens hoop ik dat Jazz of Rylan mijn geroep zouden horen. 'HHEEELLLPPP.'

Na een tijdje stop ik met roepen. Mijn keel voelt schor en branderig aan. Uit wanhoop probeer ik mijn handen los te wringen uit de touwen. Het zachte vlees van mijn polsen ligt direct open door de ruwe touwen en beginnen te bloeien. Maar mijn polsen krijg ik voor geen meter los.

Zuchtend stop ik ermee. Een branderige pijn gaat door mijn zij en foltert de rest van mijn lichaam. Kreunend krimp ik ineen.

Een deur hoor ik ineens krakend open gaan. Direct verstijf ik van angst. Enkele voetstappen wandelen naar me toe en stoppen voor me.

'Wie...wie zijn jullie,' vroeg ik angstig met trillende stem. 'Wat gaan jullie met me doen?'

In plaats van mijn vragen te beantwoorden. Blijven ze muisstil. Twee handen trekken me ruw overeind. Felle branderige pijnscheuten snellen door mijn zij. Schreeuwend van de pijn dreig ik terug door mijn benen te zakken, maar de twee handen voorkomen dat. Ze sleuren me brut mee. Strompelend probeer ik ze bij te houden, wat me amper lukt.

Ineens word ik op een stoel geduwd. De zak op mijn hoofd word weggetrokken. Voor de tweede keer in amper een paar minuten knipper ik met mijn ogen, maar dit keer voor het felle licht dat recht in mijn ogen schijnt. Na een tijdje zijn mijn ogen gewend aan het licht en angstig kijk ik om me heen. De ruimte is kaal en donker, dat enkel word verlicht door een scherp licht. Mijn ogen vallen op twee personen, die me kil en vijandig aankijken. Ze blijven me stil zwijgend aanstaren.

'Euh...Wie zijn jullie,' vroeg ik onzeker. 'En waarom zit ik hier?'

De oudste van de twee, die een grijze baard heeft. Glimlacht spottend. 'Wie wij zijn gaat jou niks aan, mensje,' zegt hij met rauwe stem. 'Maar jij zit hier omdat je een mens bent.'

Niet begrijpend kijk ik hem aan. 'Wa...wat bedoel je?'

'Jij verdient het niet om hier het daglicht te zien. Jij verdient enkel marteling, dat je dood tot gevolg gaat zijn. Meer niet.' Met een bedenkelijk gezicht glijden zijn ogen over mijn lichaam. 'Maar zo te zien ga je toch al niet lang te leven meer hebben. Je bent al zo goed als dood, mensenjong.' Zijn schrille lach galmt luid door de ruimte.

Lichtjes krimp ik ineen van angst. De jongste zie ik ineens een branderige staaf pakken en gaf die aan de oudere man. 'Wa...wat ga je met dat doen?'

'Trek zijn t-shrit kapot, neef,' beveelt de oude man zijn neef, die direct doet wat hem gevraagd word. In een paar tellen is mijn t-shirt kapot gescheurd en zit ik in mijn bloot bovenlijf in de koude kerker.

'Dit ga lekker branden. Je gaat branden in de hel, mens,' sist de man. Langzaam brengt hij zijn gloei hete staaf dichter naar de wond in mijn zij. 'Ik zie dat mijn zoon goed werk heeft geleverd.'

CoyonWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu