Hoofdstuk 3

23 5 1
                                    

Nadat ik mijn vader had vermoord veranderde alles. Mijn moeder kon niet meer normaal naar mij kijken en ik voelde me nog eenzamer dan daarvoor. Ik durfde mijn krachten niet meer te gebruiken. En het voelde alsof ik langzaam wegvaagde.

Twee jaar later begon de oorlog. Noord en Zuid kregen ruzie en toen werden er opeens allemaal bommen gegooid. Ik woonden in Oost, het armere gedeelte. En omdat Oost onpartijdig was en West voor Zuid gingen veel Noordelijke mensen bij ons schuilen. En dat betekende dus veel bommen op Oost gooien. De oorlog was nog maar net aan de gang of mensen uit het Zuiden kwamen ons, de Grote halen. Ik herinner me die dag nog alsof het gisteren was. Mijn oma was er en we dronken thee. Mijn moeder had me naar boven gestuurd omdat het de moeder van papa was. Ik lach boven op mijn bed te lezen toen er op de deur werd geklopt. Ik hoorde stemmen beneden, drie zwaren stemmen die ik nog nooit had gehoord en de stem van mijn moeder en van mijn oma. Toen riep mijn moeder me dat ik beneden moest komen. 'Wat is er, wie zijn dit?' vroeg ik toen ik beneden was. 'Wij zijn Zuidelijke soldaten, Nathalie Dolimani. Wij willen je verzoeken om mee te komen.' Ik wou niet mee maar toen een van de soldaten me bij mijn arm pakten en me mee sleep kon ik niet heel veel anders doen dan luisteren. 'Wat heb ik misdaan, waar gaan we heen? Wanneer mag ik weer terug naar huis?' Ik bleef maar vragen stellen, totaal in paniek. 'Mond dicht en zitten.' Dat was hun antwoord. Ik werd in een grote zwarte tanker geduwd. Ik keek nog snel achterom naar mijn moeder. Ze keek me niet aan, ze schaamde zich voor me.

De hele rit was het stil. Op het geluid van de tank na dan en het geluid van de oorlog die in de verte was. Hoe langer we reden hoe stiller het werd. Ik vroeg me af waar we waren. Door het hele land was oorlog, maar waarom hier dan niet? Opeens stopte de auto. Ik schoot met een klap naar voren tegen een ijzer deel van de tank. Ik proefde bloed in mijn mond. Mijn hoofd deed pijn. Net toen ik met mijn hand naar mijn voorhoofd wou bewegen hoorde ik geweren laden. 'Geen beweging of ik zal moeten schieten.' een soldaat had zijn geweer op mij gericht. Vlug deed ik mijn hand naar beneden. Ik moest uitstappen van de soldaten. Toen ik buiten was viel het me op dat ik nergens het geluid van geweren, bommen of vliegtuigen hoorde. Ik keek rond. Er stonden geen bomen of planten, er waren alleen maar rotsen. Het deed me denken aan een plaatje van een woestijn uit mijn broers boek. In dit rotsen woestijn stond een enorm gebouw helemaal van beton met hekken van tralies er omheen, het ontsierde de rotsen woestijn nogal. 'Waar zijn we?' vroeg ik. De soldaten zeiden niets, inplaats daarvan bonden ze mijn handen vast op mijn rug en deden er een soort van ijzeren handschoenen over. Ze trokken me met geweld mee naar het gebouw, langs het ijzerdraad heen. Een van de soldaten typten een code in en de grote ijzeren deuren waar we voor stonden schoven open. Ik werd mee naar binnen gesleurd. Zodra we binnen waren schoven de deuren met veel lawaai dicht. Ik keek achterom niet beseffend dat ik hierna nooit meer het daglicht zou zien. Ze sleepten me verder het gebouw in kriskrassend door lange gangen totdat we bij een deur kwamen. Daar bleven we staan. De deuren schoven open en er kwam een vrouw naar buiten gestapt. 'Ik ben dokter Heisfenrald.' ze keek me eng aan door haar zwarte bril, haar stem was misschien nog wel enger dan haar uiterlijk. 'Waar zijn we?' Ik merkte dat mijn stem trilde. Ze keek me aan en toen begon ze heel eng te lachen, ik voelde de kippenvel over mijn armen verspreiden. Toen ze klaar met lachen was antwoordde ze: 'Welkom, bij het Huis van Haat'.

Het Huis van Haat ~Onhold~Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu