Hoofdstuk 4

26 5 4
                                    

En hier zit ik dan. Helemaal alleen dag in dag uit, gedoemd om weg te vagen van eenzaamheid. Ik sta op en loop naar de voorkant van mijn kamer, de enigste plek waar ik me niet eenzaam hoef te voelen. Daar zit namelijk tralies met een deur. Tussen de tralies zit wel een soort van ondoordringbaar plastic. Ze hadden eigenlijk net zo goed die muur van ijzer kunnen maken net als de rest, maar dokter Heisfenrald vind het leuk dat ze naar je kan kijken zonder dat jij iets kan doen.

Opeens hoor ik stemmen, geschreeuw. Het klinken als orders. Dan wordt er een lichaam langs gesleept. Het is een jongen. Denk ik. Het lijkt alsof hij bewusteloos is. Vlug druk ik me tegen het plastic aan. De jongen wordt in de kamer tegenover mij gegooid. Opeens besef ik me dat hij de eerste van buiten is, de eerste na mij. Ik was de laatste. Hij is een Grote, dat moet wel. Maar hoe heeft hij zich dan verborgen gehouden al die tijd? Ik weet dat tijdens de oorlog mensen zoals ik gezocht werden. Ze moeten hier nu al lang allemaal opgesloten zitten. Ik voel dat ik duizelig wordt en loop naar mijn bed toe. Als ik ga zitten kijk ik naar de jongen. De soldaten slaan hem. Ik zie bloed op de vloer spatten, zijn bloed. Ik voel me nog duizelige worden. Ik voel hoe ik me een klap van mijn bed val. En alles wordt zwart.

Het Huis van Haat ~Onhold~Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu