Hoofdstuk 22

9 1 0
                                    

We rijden aan een stuk door, langs dalen en bossen. Ik voel mij genegeerd als ik mijn ogen weer naar James en Catherine wend; ze kijken naar de leegte langs mij heen, alsof ik er niet ben. Ze zeggen niks, ze doen niks. Zijn ze mij zat? Voelen ze zich beledigd? Waarom? Van Elizabeth snap ik het wel: ik heb haar wantrouwige vraag niet beantwoord. Maar ik was van mijn stuk. Hoe kan ze nou in godsnaam denken dat ik James niet vertrouw? Iets in mij zegt dat ik me aanstel, dat ik de dingen die ik nu in mijn hoofd zeg allemaal fantaseer. Ze kijken gewoon naar buiten. Waarom zou ik dat niet doen op zo'n lange, vermoeiende tocht als deze? Ik hou op met piekeren of nadenken en richt me op de eindeloze verte, als we het bos uit zijn en over een prachtig dal rijden, recht naar de zon toe. De vrijheid en het geluk tegenmoet. 'Hoe gaat het eigenlijk met onze vader?' Vraag ik om de stilte te verbreken. 'Met vader gaat het niet heel goed, zoals je waarschijnlijk weet heeft hij jicht en overweegt hij om een paar maanden naar Bath te gaan.' Even schrik ik, heeft vader jicht? Maar dan doorzoek ik mijn geheugen grondig en vind waar ik naar zocht: toen ik nog thuis verbleef, zaten we op een koude nacht aan de dinertafel en zei de vriend van mijn vader opeens:'Ik heb slecht voor je, Edith. Je vader heeft jicht.' Een paar minuten stilte, ik probeerde dit nieuws te verwerken. En toen las hij mijn gedachten: 'Ik weet wat je denkt, Edith. Ik zie het in je ogen. Het is echt niet zo erg als je denkt.' Ik keer terug naar het heden. Als ik naar buiten kijk door het raampje van de koetsdeur, zie ik een heel ander soort landschap. We zijn in Wiltshire. De zon zakt steeds sneller naar beneden en we rijden Corsham binnen, dat zie ik aan de groetende bewoners van het historische dorpje. Als we de straten passeren, word ik steeds nieuwsgierig naar hun voor mij onbekende huis. 'Zijn we er al bijna, James?' Hij kijkt even in de verte en zegt dan: 'Ja, het is nog een paar minuten rijden, schat ik. Het huis is een paar honderd meter van het dorp verwijderd.' Mijn ogen zoeken het en zien al een glimp van het huis. Het is echt zo'n mooie, ruime cottage, waar ik heel graag in zou willen wonen. En het is ook nog omringd door een groenrijke tuin met daarachter een wijds bos, waarvan ik gemakkelijk alle dieren hoor leven. Mijn hart gaat sneller kloppen als ik Alice en Thomas zie spelen in de tuin en Alice hoor zeggen. 'Nee, broertje. Blijf van mijn hoed af, die is van mij.' Mijn lippen vormen al bijna woorden wanneer ik Thomas haar hoed nog sneller met zich meeneemt en hem dan tegen haar hoor zeggen: 'Je hoeft je echt niet als een keurige jongedame te gedragen hoor, zusje.' Alices antwoord wordt onderbroken door onze verschijning en dan roepen ze allebei: 'Papa! Mama! Tante!'

Beslissingen Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu