Hoofdstuk 5

195 23 112
                                    

Haar uitdrukking was gekrenkt, bang, verrast en ontzet. Verbijsterd nam ze mijn monsterlijk vervormde lichaam in zich op. Van mijn gekromde tenen met lange, scherpe nagels, tot aan mijn gezicht, waar de lange snijtanden op mijn onderlip rustten en mijn horens fier de lucht in staken.

Ik voelde woede omhoog borrelen toen ik haar zo naar me zag staren. 'Genoeg,' schreeuwde ik, waardoor ze naar achteren deinsde. Dreigend zette ik een stap naar voren, zodat ik haast tegen de spijlen stond. 'Levenslang, dat is je straf. Je zult de rest van je zielige leven in deze smerige cel doorbrengen.'

Haar mond ging open en dicht, alsof ze me iets wilde zeggen, maar het simpelweg niet over haar lippen kreeg. Ze was te bang, te verdrietig, te verbaasd.

Toen ik me woedend omdraaide en de toren af stormde, hoorde ik de stemmen van Colin en Aidan nagalmen.

Het was mijn taak om over dit kasteel te heersen; ik was immers de koning. En om die reden kon ik hen - zelfs mijn broertje en mijn beste vriend - geen teken van zwakte laten zien. Dan zouden ze denken dat ik het niet aankon.

Ik bleef doodstil op de trap staan en greep de vochtige stenen muur vast. Kón ik het wel aan?

Hoofdschuddend rende ik gauw naar beneden. Ik wilde zo snel mogelijk weg komen uit deze bedrukkende toren, waar mijn emoties en angsten in leken te blijven hangen en zwaar op mijn schouders drukten. Toen ik de begane grond had bereikt, wierp ik mezelf de toren uit, waarna ik hijgend tegen de deur bleef staan. De twee soldaten die hier op de wacht hadden gestaan staarden me verbaasd aan.

'Wegwezen!' blafte ik hen toe, waardoor ze zich gauw uit de voeten maakten. Zwaar ademend liet ik me langs het hout van de deur naar beneden zakken, tot ik op de koude vloer zat, badend in het maanlicht dat door de hoge ramen naar binnenviel.

Sinds de vloek waren ik en mijn hofhouding niet het enige wat veranderd was, maar ook het kasteel zelf leek getroffen te zijn.

Elk straaltje licht werd onderworpen aan donkere, dikke schaduwen. Het maakt niet uit hoeveel kaarsen er aangestoken werden; een kille, uit het niets optrekkende wind blies hen vrijwel meteen uit. Ik had in jaren al geen zonlicht meer gezien. De zon leek het paleis simpelweg niet meer te kunnen bereiken, alsof het dikke pak wolken dat permanent de hemel sierde élke zonnestraal tegen hield, áltijd.

'Aaron?'

Mevrouw Potts stond plots voor me.

'Mevrouw Potts!' Ik wilde omhoog krabbelen, maar ze hield me met een opgestoken hand tegen. 'Hoe is het met soldaat 19?' vroeg ik, terwijl ik me weer terug op de grond liet zakken.

'Kylian maakt het goed,' glimlacht ze, waarna ze - tot mijn uiterste verbazing - naast me kwam zitten. Ze huiverde door de kou die de vloer af gaf, maar desalniettemin bleef ze zitten en staarde net zo afwezig als ik voor zich uit.

'Ik denk dat het iets goeds is dat het meisje hier is,' vertelde ze me toen, terwijl ze zich naar me omdraaide. Haar wangen waren bol, maar haar gezicht leek steeds erger in te vallen. Het was duidelijk dat zij ook ouder werd, want ondanks dat het zo leek; de tijd stond hier niet stil. 'Nog twee weken. Dan zitten we op onze vijf jaar, niet waar?'

Ik knikte loom. De magische roos die de tovenares aan me had gegeven, had nog maar een stuk of tien blaadjes, wat betekende dat het einde van de vloek naderde. De blaadjes vormden een kleine knop, die er inmiddels al verdorven en afgetrapt uitzagen; een teken dat ze binnenkort zouden verwelken. Een teken dat de vloek bijna zijn einde had bereikt. Of zijn begin, eerder. Dan zou ik mijn leven verder door moeten gaan als een afschuwelijk beest, evenals mijn hofhouding.

Afgezien van mevrouw Potts had ik geen ruime bediening. Er waren een aantal dienstmeisjes die voornamelijk schoonmaakten, een kok, een pianist die me maar al te graag zo af en toe vermaakte met zijn gepingel op de toetsen, en dan mijn soldaten.

Beauty and the Beast Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu