Hoofdstuk 40 - Vechten

103 9 4
                                    

Here we are, don't turn away now,
We are the warriors that built this town.
Here we are, don't turn away now,
We are the warriors that built this town
From dust.

(Imagine Dragons - Warriors)

(Kimberley)

'Kimberley, kom! De magneet is uitgeschakeld!' Daar zijn ze! Mijn vrienden! Opgelucht slaak ik een zucht en ga ik rechtop zitten.
'Maak die wannabe handboeien eens los, alsjeblieft?' Erik springt het gat door en komt me helpen. Na enkele seconden ben ik los en kan ik ein-de-lijk naar Vince. Zodra ik los ben, duw ik Erik aan de kant en ga ik zo snel mogelijk naar hem toe. Ik kniel voor Vince neer en hef zijn hoofd op met mijn handen. Ik kan het niet laten, ik overlaad hem met kusjes op zijn wangen, voorhoofd, neus en mond. Ik kan niet wenen, maar dit zou een goed moment geweest zijn. 'Vince. Vince, kijk naar me,' zeg ik bijna wanhopig. Hij kijkt met een trage beweging naar me op, zijn ooit zo mosgroene ogen lijken nu wel zwart. Ik hoop maar dat het aan het licht ligt. 'Kimberley,' zegt zijn verscheurde stem. Mijn hart breekt - hij moet eindeloos geleden hebben. 'We komen je halen, Vince.' Ik leg zijn arm over mijn schouder zodat hij op me kan leunen, maar Vince doet niks. 'Vince, komaan. We moeten juist die deur nog door.' Ik knik naar de dikke schuifdeur. Er zit geen slot op aan de binnenkant. 'Jullie hebben toch wel bommen bij je, toch?', vraag ik aan mijn vrienden. Ze kijken naar elkaar, waarna ze schuldbewust naar me kijken en de moed zakt me bijna in de voeten. Shit, dan moeten we door de tunnels... de kans dat we dat overleven is nihil... Bijna wil ik gaan vloeken, maar dat zou niet goed zijn voor Vince zijn emotionele toestand, dus ik laat het maar achterwege. 'Oké, dan moeten we via de tunnels,' probeer ik toch wat resoluut te zeggen. Het werkt niet, ik zie dat mijn team twijfels aan onze kans op slagen. Ik trek aan Vince zijn arm, zodat hij wel moet gaan opstaan. 'We moeten wel nú gaan. Camèra zal wel elk moment weer wakker worden...' Ze knikken, maar niemand doet iets. 'Wie gaat er eerst?' 
Harry besluit om het voortouw te nemen, omdat hij de gangen het beste kent. Hij kijkt ons aan terwijl het plateau terug naar beneden zakt en hij zijn helm opzet. Zo lijkt hij een echte bewaker. Ward en Erik  doen hetzelfde. Ik ga als laatste, samen met Vince. We zeggen niet veel, al heb ik zoveel in mijn hoofd. 'Hier gaan we,' besluit ik uiteindelijk te zeggen. Ik krijg zelfs geen reactie van hem. We stappen op het plateau, die na enkele seconden naar beneden gaat. Een moment lang is het donker, nog donkerder dan in het kamertje van zo-even, maar dan zie ik dat er licht schijnt aan onze voeten. Als we terug op vaste grond staan, zie ik dat het afkomstig is van een lange, kille gang. Erik en Ward staan op ons te wachten, Harry is al voorop gegaan. Verder zijn er enkel cellen aan elke kant te zien, maar geen bewakers. Is het zelfs mogelijk dat we hier zo gemakkelijk uitkomen? Maar net als de gedachte door mijn hoofd schiet, zie ik hen: de bewakers. Ze komen in een lange rij op ons af en Angst schiet me door het hoofd. Jezus, wat een schijt-emotie. Ik wil het weg, maar het lukt me niet. 'Wat nu?', wil ik vragen aan Erik, maar mijn 'bewakers' grijpen me al vast. Ze sleuren mij en Vince met zich mee, recht op de echte bewakers af. Ik hoop maar dat ze mijn Angst linken aan de angst om te sterven. Wat eigenlijk ook zo is. Sinds wanneer ben ik bang van de dood? Ik verman me zo goed mogelijk. Nog zes meter. Vijf. Vier. Drie. Bij twee meter heeft nog steeds geen enkele bewaker zijn pistool getrokken - iets wat me verwondert. Zouden ze ons gewoon doorlaten? Erik en Ward houden me stevig vast, ik voel dat ze ook dezelfde stress ervaren als ik. Vince hangt aan me alsof zijn leven er vanaf hangt, ik probeer hem zo goed mogelijk recht te houden. Toch heb ik het gevoel dat we vroeg of laat zullen vallen. 'Stop!', wordt er geroepen. Dit komt niet van mijn bewakers, maar van de echte, gevaarlijke, dodelijke bewakers. Bij een mens zou het angstzweet nu uitbreken, ik ervaar een gevoel dat er op lijkt. We stoppen op nog geen één meter van de voorste Soldaat. Zijn helm staat over zijn hoofd, ik kan niet zien wie er onder zit. Misschien ken ik hem wel. 'Meneer?', vraagt Erik op een zo normaal mogelijke toon. Maar shit, niemand zegt "meneer" tegen een Soldaat. Ik hoop maar... 'Ik bedoel: Jawel, Luitenant?' God, dat heeft hij goed gemaskerd. Net snel genoeg, misschien zullen de anderen wel denken dat hij nieuw is dus het allemaal nog niet zo goed snapt. Ik laat mijn adem terug los. 'Waar ga je naartoe met dit duo?' De bewaker knikt naar Vince en mij. 
'Ik breng ze naar hun cel, Luitenant.' Ik ben blij dat Erik ziet dat de man een Luitenant is.
'Uiteraard. Maar ik heb de opdracht gekregen om de jongen naar kamer 2.1. te brengen.' Hij wijst in de richting vanwaar we juist zijn gekomen. 'En het meisje hoort er al te zijn,' voegt hij er wantrouwend aan toe, waarbij hij uitdrukkelijk naar mij kijkt. Ik slik, al is dat 100% overbodig, want ik produceer geen speeksel. Hoe gaat Erik zich hier uit redden? En... waar is Harry? Vlug ga ik over de gestalten van de bewakers, maar ik kan geen enkel iemand linken aan Harry. 
'Het spijt me, Luitenant, maar ik heb andere orders gekregen.' Gaat de bewaker hier intrappen? Laten we hopen van wel. De Luitenant lijkt iets te checken op zijn Vizier en dan... 'Oh. Mijn fout. Loopt u maar verder.' Huh? Verward kijk ik van hem naar Erik en dan terug naar de bewaker. Maar we lopen al verder en de bewakers doen ook verder aan hun ronde. Een stuk of tien, netjes op een rijtje. Waarom lopen ze hier met zovelen rond? 'Hierheen!', wordt er ons toegefluisterd. Harry! Hij staat om de hoek op ons te wachten, op het moment dat we een bericht binnenkrijgen op ons Vizier. Het zegt enkel:

R26Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu