Hoofdstuk 22

29 3 4
                                    

Benjamin

Benjamin was zoals vanouds in het smerige, bruine meer gaan vissen, maar in tegenstelling tot eerder stonden de zaken er ditmaal wél goed voor. Niet omdat hij meer ving, integendeel zelfs, hij ving nog steeds helemaal niets, maar omdat hij nu twee bondgenoten had: zijn halfbroer, en diens goede kameraad. Hij kon ze vertrouwen. Dat wist hij zeker.

Hij had Wouter al zo'n acht jaar wantrouwd, vanaf het moment dat hij begon met werken. Door zijn nieuwe collega's was hij vriendelijk begroet, maar toen het Wouters beurt was, was er een... vonk. Geen liefdevolle vonk, o nee! Een vonk vol haat, nijd en jaloezie. En zo ging het ook een jaar later toen Ethan bij het bedrijf kwam werken. Toen was híj degene die afkeurend zijn hand schudde, waarom wist hij zelf ook niet. Het was gewoon voorbestemd om een rivaliteit te zijn. Ook hun vierde rivaal, Abraham, was zes jaar geleden op die manier begroet. Ach, die goede oude tijden toch.

Momenteel waren Wouter en Abdul voedsel aan het verzamelen, ergens tweehonderd meter verderop. Hij maakte zich een beetje zorgen om ze, maar als hij ze hoorde schreeuwen, zou hij als de held die hij was, de bóndgenoot die hij was, zo hard als hij kon aan komen rennen om ze te helpen. Tevreden met de gedachte legde Benjamin zijn hengel op de stronk voor hem.

En dat was het moment dat hij snoeihard een klap op zijn achterhoofd kreeg, zo verschrikkelijk hard dat hij tegen de omgevallen boomstronk aangeramd werd en zijn hand, waar hij op gevallen was, een kraakgeluid hoorde maken. De kleur die hij zag wanneer hij zijn ogen sloot zag hij nu opeens ook, alleen had hij ze open. Met een hoofdpijn die hij nog nooit had gehad, verward en niets langer begrijpend, keek Benjamin achterom. En daar stond hij. Een man van begin dertig, met kort, donkerbruin haar en een stoppelbaard. In zijn hand had hij een bijl vast, en het bloed dat erop zat droop in grote druppels naar beneden. Benjamin legde zijn rechterhand op de kale cirkel op zijn achterhoofd, en hij voelde er een glibberige vloeistof overheen glijden, over zijn blouse, en op de bosgrond.

''Ik...''

Benjamin begon te stotteren. Hij probeerde de juiste woorden te vinden, maar de individuele letters liepen als een menigte in China door elkaar heen.

''Ik moet mijn neefje van school halen. Help... help me even overeind...''

De man hielp hem niet. Benjamin begon moe te worden. Misschien moest hij even gaan liggen, dan kon hij zo uitgerust zijn moeder in het ziekenhuis bezoeken. Trillend en hijgend legde Benjamin zijn hoofd neer op de boomstam, en sloot hij zijn ogen. Hij voelde meteen de slaap al opkomen.

Daniël

''Kandidaat Benjamin doet niet meer mee. 20 spelers resterend.''

De zware stem van de commentator galmde luid door de arena. Daniël zuchtte. Nog steeds leefde die oude man, die gore tyfusklootzak die Filip en Alex vermoord had. Hij voelde zich zo klein en machteloos. Hoe kon hij dat nou zo hebben laten gebeuren? Waarom had híj Jan niet aangevallen, waarom had hij het Filip laten doen? En waarom was hij als een lafaard weggerend, en had hij zijn vrienden niet gewroken?

''Beste kandidaten'', zei een andere stem, de tweede commentator met de juist hoge stem, opeens. Dat was onmiskenbaar de stem van Lars Schoonhoven, en aangezien hij sinds het begin van de spelshow geen andere boodschap meer had gegeven dan wie er dood was gegaan en hoeveel spelers er over waren, spitste Daniël goed zijn oren.

''Zoals jullie ter ore is gekomen, is de helft van de oorspronkelijke deelnemers nu geëlimineerd. Dat zet de derde fase van het spel in gang. Jullie hebben waarschijnlijk die grote, lege cirkel in het midden van de arena al opgemerkt, of niet? Het is een grens die het midden van de arena van de rest scheidt. Daarbinnen ben je veilig.''

Veilig?

''Eigenlijk is het niet zomaar een cirkel. Het is een brandgang'', vervolgde Lars. Daniëls ogen verwijdden zich. Brandgang? Wat? Waar ging dit heen?

De SchoonhovenSpelShowWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu