Hoofdstuk 6

100 12 84
                                    

Daar zaten ze dan. Mitchell en zijn vrienden hadden na hun besluit een mooie struik uitgekozen, en terwijl de sterren als kerstlampjes boven de arena schitterden, zaten zij te wachten op het moment dat iemand in hun hinderlaag zou trappen. Ze hadden het als volgt gepland: Mark zou zijn luchtdichte zak, waar de broden in hadden gezeten, over het hoofd van zijn slachtoffer trekken, om ervoor te zorgen dat er geen geluid uit diens mond zou komen. Daarna kwam Sam in beeld, en zou die de persoon in kwestie verrot steken. Het maakte ze niet uit wie het was, Lucas, Abraham, Wim, die vierde gast die Mitchell op de boot ontmoet had, wiens naam hij vergeten was, wie dan ook: ze hadden zich ingeschreven met de intentie om het spel te winnen, en dat is, nu de hoofdprijs van een miljoen naar het onbetaalbare bedrag van een mensenleven was gestegen, niet veranderd.

''Kun je het zien, jongen?'' grapte Mark. Mitchell begreep niet echt wat hij daarmee wilde zeggen. ''Je fronst zo.'' Natuurlijk kon Mitchell het niet zien! Het was nacht, Mark. Het was donker. Hun plan was gebaseerd op het gelúíd van iemand die langsliep, niet het beeld.

Echter was er wel een probleem, een fout die ze bij het verzinnen van hun hinderlaag niet in acht hadden genomen: wat als de andere kandidaten op hun plek bleven? Wat als het allemaal watjes waren die te bang waren om zich te verplaatsen? De gedachte alleen al deed hem zijn hoofd schudden, ondanks het feit dat hij tot vier uur geleden ook zo was geweest. Maar hij was nu een veranderd man. Hij was er klaar voor, hij had zijn doel in zicht: niet verliezen. Want als dat gebeurde, was het over met de pret.

''Ik krijg last van mijn rug'', klaagde Maurice. Ja, ze kregen allemaal last van hun rug, maar dat moest je er voor over hebben. ''Wacht nou maar gewoon,'' antwoordde Mitchell gefrustreerd, ''als er over drie uur nog niemand gepasseerd is gaan we er zelf wel op uit.''

''Drie uur?'' Marks hoofd draaide zich om naar zijn vriend. ''Ik ga hier echt niet nog drie uur zitten, man! Halfuurtje max.'' Hier was Mitchell het niet mee eens. Hoewel ze bleven fluisteren – ondanks dat de beste manier om een discussie te winnen uiteraard zo hard mogelijk schreeuwen was, konden ze in verband met hun hinderlaag niet te veel geluid maken - laaide de discussie tussen de heren op, en stonden ze binnen de kortste keren op het punt om op figuurlijke wijze met elkaar op de vuist te gaan; maar zoals eerder was gebeurd, kwam Sam ertussen. 

''Hou allemaal nou eens even je bek!'' hijgde ze. Mitchell en Mark stopten met praten. En het moment dat de mannen gestopt waren met ruziën, en zich weer konden concentreren op de natuur, hoorden ze eindelijk, na zo lang gewacht te hebben, te midden van de tjirpende krekels, de ruisende wind en wat luidruchtige uilen, datgene waar ze al die tijd op gehoopt hadden: naderende voetstappen. En niet van één persoon, nee, het waren er ongeveer vier. Perfect, dacht Mitchell. Eén van hen zou het daglicht niet meer zien.

Jan liep voorop, als de leider van het team. Naast hem liepen Sjors en Paul, en eens in de zoveel tijd vroegen ze hem waar ze heen moesten lopen, wat Jan dan weer even het gevoel gaf dat hij belangrijk was. Dat was hij ook, want hij was degene met de tas. Wat zat daar in? Hij had zijn vrienden verteld dat er een verbanddoos en een zak met zes macadamia koeken in zat, maar dat was, hoewel dat ook echt klopte, niet de volledige waarheid. Op de bodem van de tas, uit het zicht van iedereen die er niet rechtstreeks inkeek, zat namelijk hun enige wapen: een handgranaat. Zo'n ouderwetse, eentje die hij in de geschiedenisboeken van zijn graftak van een zus - Jan was vroegtijdig gestopt met school - had gezien. Waarom had hij dit geheimgehouden voor zijn vrienden? Zodat hij kon winnen, natuurlijk! Als Paul, Richard, Sjors, hij en nog iemand over waren kon hij de granaat gewoon af laten gaan wanneer ze sliepen, en zou hij al zijn vrienden in één klap van de kaart kunnen vegen.

Waar ze hun slachtoffers vannacht dood mee gingen maken was heel eenvoudig. Ze zouden het op de ouderwetse manier doen, waarop de legendes dat ook immer deden: met de hand. Onderschat nooit de kracht van een paar goede slagen en stoten, nee, daar kon je heel ver mee komen. Vooral als ze dat wijf met het korte kapsel tegen zouden komen, die zouden ze helemaal verrot jassen. Of nee, nog beter, die vier muzikanten die op de boot de hele tijd liedjes aan het zingen waren! Wat een stelletje sukkels was dat, zeg! Jan had zich direct na het vertrekken van de boot al mateloos lopen ergeren aan hun kattengejank, hij had zich werkelijk nergens anders op kunnen focussen. 'Vince', was de naam die hij opgevangen had. Het team van Vince. Die zouden ze eens even helemaal kapotmaken, kijken of ze dan nog steeds als nachtegaaltjes wilden zingen.

Paul stopte plotseling abrupt met lopen. ''Jan,'' zei hij, ''hoor je dat?'' Jan zette zijn oren op scherp. Ja, geritsel! Zijn vrienden gingen bij elkaar staan, achter Jan, en hij bracht zijn vuisten omhoog. Kom dan, domme klootzakken, dacht hij nog. Ik slacht je af.

Een hert stormde op Jan af en beukte hem aan de kant, waarna het zich omdraaide en de andere kant op rende. Jan vloekte. Wat was dit nou? Waren er werkelijk dieren van dit formaat in de arena aanwezig? ''Jezus,'' vroeg hij, ''hoe kunnen er nou herten in dit verdomde bos zijn?'' Sjors hielp hem overeind. ''Het blijft een bos, Jan. Het was een ree, trouwens.''

Maar reeën zijn toch gewoon hertachtigen, dacht Jan. Wat gaan we nou beleven?

''Kandidaat Richard doet niet meer mee. 38 spelers resterend.''

Als donderslag bij heldere hemel draaiden de drie mannen zich om. Wat was er in godsnaam gebeurd? Jan liep snel terug, waardoor het lijk van Richard met zijn nu hevig bebloede wollen trui steeds dichterbij kwam. ''Richard!'' schreeuwde hij. ''Kut!''

En daar waren ze, daar in de verte. Hij zag vier schaduwen wegrennen, twee waren al bijna uit het zicht, één rende daar vlak achterna: in zijn rechterhand had de schaduw een mes. Helemaal achteraan rende een kleine jongen, die zich bij het horen van Jans kreet direct omdraaide en stil bleef staan. Verontwaardigd keken de drie senioren toe hoe de jongen, van wie ze nu konden zien dat hij bruin haar had en een rood shirt droeg, zijn middelvinger in zijn mond stak, die zeer gepassioneerd naar Jan opstak en weer rechtsomkeert maakte.

Zonder te twijfelen sprintten Jan en zijn vrienden achter het groepje aan, voorbereid om die jongen op niet-zo-vriendelijke wijze van het leven te beroven. Dat konden ze wel, want hoewel Paul wellicht al een jaartje met pensioen was, had hij lang genoeg als beveiliger van één of ander bedrijf gewerkt. Die klootzakken, die hadden gewoon één van zijn beste vrienden afgemaakt! Hij zou wraak nemen, hij zou ze op de gruwelijkste manier die hij kende om het leven brengen.

De achtervolging kwam tot een halt toen Jan aankwam bij een stuk van het bos waar er meer ruimte was om te bewegen. De struiken stonden verder uit elkaar geplaatst, rechts van hen lag er een sloot en de bomen stonden in een cirkel om deze semi-open plek heen. Hoewel het tot nu toe enkel makkelijk was geweest om in een rechte lijn te rennen, hadden de daders bij dit punt werkelijk overal heen kunnen gaan. Jan zuchtte. Ze waren hem kwijt geraakt, en Richard zou ongewroken blijven. Hij had gefaald.

Jan en Paul luisterden naar het geluid van het stromende beekje. Het kon gewoon niet waar zijn. Was Richard echt voor altijd weg? Jan was geen emotionele man, maar dit deed hem pijn. Veel, heel veel pijn.

''Daar!'' schreeuwde Sjors opeens van achter hem, zo hard als voor hem mogelijk was. ''Daar zijn ze, Jan!'' Jan draaide zich om. Hij had gelijk. Voor hij het wist, haastten vier eerder verstopte jongens zich weg van het beekje aan de andere kant: één van hen sprintte de rechterkant op, de andere drie renden naar voren, zo op een bruin bebladerde heuvel af die naar beneden liep. Ja, dat ging dus mooi niet gebeuren. Zonder twijfel haalde Jan zijn geheime wapen uit zijn tas, trok hij als een malle de pin eraf en gooide hij hem op hoop van zegen zo hard als hij kon naar de andere kant van de sloot, waarna de granaat de heuvel afrolde waarachter de jongens inmiddels verdwenen waren. Gespannen hield hij zijn adem in. Had hij goed gemikt? Waarom duurde het zo lang? Of leek dat maar zo, was hij gewoon zichzelf gek aan het maken?

Plotseling weerklonk het geluid van een oorverdovende knal van achter de heuvel, zo luid dat Jan dacht dat zijn oren zouden ontploffen, zó ongelooflijk krachtig dat hij kon zweren dat Sjors' lange haar erdoor ging wapperen, alsof hij in de wind stond. Nu kreeg Jan het te horen, had hij iemand geraakt? Ja?

''Kandidaten Noah en Jakko doen niet meer mee'', hoorde Jan opeens over de intercom van de arena. De stem van de commentator was niet van Lars, in plaats daarvan was het een enorm diepe, enge basstem, in tegenstelling tot Lars' hoge vocale geluid. ''36 spelers resterend.''

Een grote glimlach verscheen op Jans gezicht. Het was hem gelukt. Hij had wraak kunnen nemen, op de prachtigste manier die hij zich voor had kunnen stellen.

De SchoonhovenSpelShowWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu