Hoofdstuk 27

23 3 2
                                    

De boot die hij gehuurd had, bevatte godzijdank een GPS.

De Jong nam het plan nog één keer door: hij zou naar het eiland varen, vanaf de zijkant daar aankomen en tien kilometer van tevoren aan een boei de boot vastleggen. Vervolgens voer hij de resterende afstand met een speedboot, die aan de zijkant van de hoofdboot vastgemaakt was. Hij zou gemaskerd zijn en eventuele camera's met ducttape afplakken. Dan kwam het gedeelte waar hij Smit zou redden.

Hij had een berichtje achtergelaten voor zijn broer. Die had hij niet gelezen, niet ontvangen zelfs. Maar dat zou nog wel komen. Net toen hij de boot opstapte, bedacht hij zich echter. Wat als hij gepakt zou worden? Zou hij dan de cel ingaan? Ach joh, hij kon wel een goede advocaat betalen. Maar wat als hij doodgeschoten werd? Hij keek naar beneden. Tja, daar had hij zijn kogelvrije vest voor. Daarbij kwam dat hij terug kon schieten: hij had een revolver met vijf kogels in de binnenkant van zijn vest. Die had hij toen hij klein was in de schoenendoos van zijn vader gevonden. Toen die stierf, had hij hem gepakt. Ook had hij een mes bij zich, indien er iets stil moest gebeuren. Hij zou zo lang mogelijk pacifistisch blijven, maar hij was overal op voorbereid.

De tocht had drie uur geduurd. Hij had geluk gehad dat hij vroeg vertrokken was, anders zou het reeds middernacht zijn geweest wanneer hij weg zou zijn gevaren. Waarschijnlijk dan.

Precies zoals plan voerde hij zijn missie uit. Hij bond zijn huurboot aan een boei die hij op een scheepsvaartwebsite had gezien, ontkoppelde de speedboot die aan de boot vastzat, en voer weg. En daar ging hij. Vanaf een flinke afstand waren de gigantische muren om het eiland al zichtbaar. Het zag er zeer verdacht uit. De Jong had dus waarschijnlijk goed geraden dat Smit daar vastgehouden werd. Hij meerde aan de zijkant aan, zoals van tevoren bedacht, en stampte zelf een paal in de grond waar hij de speedboot aan vastbond. Nu maar hopen dat niemand hem uit de grond gaat halen.

Toen hij naar het eiland liep kreeg hij wel natte schoenen, maar dat moest hij er voor over hebben. De Jong tilde zijn blik op. Het eiland dat zijn ogen tegemoetkwam bevatte een toren, een zaal en een klein gebouw, die allemaal aan elkaar vastzaten, en een heel groot ommuurd gedeelte. Er leek niemand in de buurt, maar hij zag wel een camera aan de voorkant van het kleine gebouw. Hij pakte zijn ducttape erbij, en drukte nog één keer, gewoon voor de zekerheid, op zijn broekzak. Het mes zat er nog. Gelukkig maar. Stilletjes plakte hij de camera af: het zou natuurlijk niet de enige zijn, maar hij betwijfelde of er iemand hier vierentwintig uur per dag de beelden zat te bekijken.

Links van hem opende opeens langzaam een deur, en heel even dacht De Jong dat hij de lul was. Snel dook hij achter het hoekje, hopend dat degene die de deur open had gemaakt hem niet zou zien.

Er liepen twee personen het voorstuk van het eiland op: de één was een man met gemillimeterd grijsbruin haar, de ander een vrouw met een blonde knot. Ze droegen nette kleding. Bewakers, waarschijnlijk. De vrouw haalde een flacon uit haar borstzak, en even twijfelde De Jong over wat het was. De bewakers gedroegen zich erg geheimzinnig, alsof ze niet gezien wilden worden. Zouden ze alcohol aan het drinken zijn? Zo op het werk? Stoute bewakers, zeg!

''Laten we even daarheen gaan, Rachel'', stelde de man voor. ''Dat ze het niet... zien, zegmaar.''

Wellicht was het het lot dat hem hielp, of misschien had hij het gemanifesteerd, maar het feit dat ze uit zichzelf heel ver van het gebouw wegliepen, leek bijna te mooi om waar te zijn. De Jong sloop uit zijn schuilplek en liep stilletjes naar de deur toe, terwijl hij zijn ogen strak op de beveiligers gericht hield. De vrouw leek opeens gealarmeerd. Shit, had ze hem gezien? Nee, laat maar.

Het interieur van het gebouw zag er zeer modern uit. De muren waren zwart geverfd, in de muur waren lampjes gemonteerd en er was een grote, glinsterende flatscreen TV in het midden van de eerste kamer. Het leek eerlijk gezegd een beetje op een huis. Maar welk huis had nou muren van hier tot de zon? Dat Smit hier vastgehouden werd, was dus nog altijd even plausibel. De bewakers waren er immers niet voor niets.

Heel voorzichtig, opdat eventuele bewakers die aanwezig waren hem niet op zouden merken, liep hij vooruit. Er leek verder niemand te zijn. Snel ging hij het hoekje om, voor het geval de beveiligers die buiten stonden weer terug zouden komen. Wacht. Zouden zij gewoon een echtpaar zijn geweest dat hier woont? Nee, dan zouden ze niet zo geheimzinnig hebben gedaan.

Al snel kwam De Jong uit bij een trap. Hij dacht na. Zou een ontvoerd persoon wel op de eerste verdieping zitten? Meestal zaten ze in de kelder, toch? Of was dat alleen zo in films? Nou ja, hij moest hier niet te lang over twijfelen, anders werd hij gepakt.

De Jong voelde zijn hart door zijn lichaam zakken toen hij boven aan de trap een camera zag, een witte, ronde camera, die hem aan het begluren was, en zijn gezicht vol in beeld zette. O nee, wacht, hij had een masker op! Snel maar stil liep hij naar boven, en kwam hij uit bij een lange gang met één deur aan het einde. Een contrasterende lichte deur in een zee van zwart. Waarom was deze hele gang er als er één deur aan het einde zat? Konden ze dan niet beter gewoon één kamer bouwen? Of had de architect even uit zijn neus zitten vreten toen hij dit bedacht had?

Langzaam liep hij op de kamer af. Naarmate de deur dichterbij kwam, begon zijn hart sneller te bonzen. Hij had een voorgevoel. Dit was de plek waar Smit vastzat. Als hij dadelijk de deur open zou maken zou Smit daar zitten, vastgebonden aan een stoel. Zijn ogen zouden blauw zijn, zijn hele huid beschadigd door de martelingen die van Almere hem gegeven had. Hij zou blij zijn om De Jong weer terug te zien. Hij zou zijn vriend bedanken, wellicht zelfs huilen van vreugde, en toegeven dat De Jong de dierbaarste persoon in zijn leven was.

Voorzichtig opende hij de deur, zijn hand in zijn vest, om het pistool geklemd. Maar Smit was er niet. De ruimte leek op een eenvoudige slaapkamer. Links stond een bed, dat erg stonk, in het midden een nachtkastje en rechts een bureau. Er was ook een raam met een uitzicht over het eiland. Toen De Jong uit het raam keek, zag hij slechts een verbrand bos. Vreemd.

Zijn oog viel op het bureau. Er lagen notities op. Maar...

Dit was het handschrift van Smit. Hij herkende het uit duizenden. Een rilling liep over De Jongs rug toen hij het las. Wát stond er?

Abdul Adel – Dood (Van klif gesprongen, dag vier)

Abraham Marcus Kielman – Dood (Doodgestoken door Victor, dag drie)

Adam Frederik Rep – Dood (Met bijl onthoofd door Guus, dag vijf)

Een lijst van mensen, ingedeeld op alfabetische volgorde, stond geprint op het papier, samen met een foto van de persoon erbij. Naast bijna alle namen stond het woord 'dood'. Wat had dit te betekenen? Was Smit niet ontvoerd? Was hij de ontvoerder zelf?

De Jong werd misselijker bij elk woord dat hij las. Zijn ogen dwaalden af, naar de onderkant van het papier, waar de 'kandidaten' – zo werden ze in de titel bovenaan de pagina genoemd – met de namen die met de laatste letters van het alfabet beginnen genoteerd waren. Ook hier was het raak.

Vince Neven – Dood (In rook gestikt/verbrand/mogelijke zelfmoord, dag vier)

Willem Kamphuijs –

Wouter Schot – Dood (Van klif gesprongen, dag vier)

De Jong hoorde voetstappen de kamer betreden. Geschrokken keek hij naar rechts.

''Nico?''

Het was Smit. In levenden lijve. De Jong zag zijn ogen nauwer worden, alsof hij heel hard aan het nadenken was. Op een gegeven moment viel Smits mond open, en ontstond er een verwarde en gefrustreerde blik op zijn gezicht.

''Quinten? Wat doe jij hier?''

De Jong had geen tijd om praatjes te maken. ''Wat heeft deze lijst te betekenen?'' snauwde hij. ''Heb jij deze mensen vermoord?''

Smit stapte dichterbij, de verwarring in zijn gezicht plotsklaps omgeslagen tot agressie en woede. ''Geef hier, idioot! Ik zweer het je, jongen, je gaat spijt krijgen als je dat nu niet teruggeeft!''

De Jong gaf niet toe. "Hier, komt dit je bekend voor? Lucas Hardeman, dood? Alex Hogendijk, dood? Dennis van Ingen, dood?''

Hij keek nog één keer naar het papier, op zoek naar een vierde naam. Hij had echter gewild dat hij dat niet gedaan had. Ongeloof, afschuw, woede en verdriet borrelden in De Jong omhoog, in die volgorde. Het kon niet waar zijn. Het kon niet echt op het papier staan.

Filip de Jong – Dood (Met honkbalknuppel doodgeslagen, dag drie)

De SchoonhovenSpelShowWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu