7. Zijn ouders 🔞

1.3K 50 106
                                    

Ik rij de parkeerplaats van de voetbalvereniging van Ameide op en zie gelukkig nog een aantal lege plekken. Het jammere is dan echter dat het smalle parkeerplekken zijn en ik daar met de Skoda van mijn vader niet inpas.

Ik zie ook gelijk dat Matthy mij al staat op te wachten of eigenlijk zit op te wachten. Hij leunt met zijn achterste op een paaltje op de stoep en zijn ogen staan gericht op het beeldscherm van zijn telefoon. Zijn andere hand heeft hij weggestopt in zijn broekzak en zijn benen staan gekruist.

Ik weet de auto zonder schade aan te richten bij andere auto's in te parkeren. Ik stap de auto uit en kijk al snel over mijn rechterschouder om hem te kunnen zien, terwijl ik de autodeur dichtklap. Ook mijn lichaam draai ik naar hem om en met mijn handen al in mijn jaszakken en een glimlach op mijn gezicht loop ik naar hem toe.

Als hij mij doorheeft, kijkt hij op van zijn telefoon en schieten zijn mondhoeken omhoog. Hij stopt vlug zijn telefoon in zijn broekzak en hij maakt aanstalten op te gaan staan, "hey." Ik knik begroetend met nog altijd een glimlach op mijn gezicht.

Hij staat dan plots wel erg snel op en komt mij tegemoet gelopen. Nee, hij loopt om mij heen naar de auto toe. Het voetbalveld is de andere kant op. "Kunnen we even praten, voordat we uh, nou naar 't veld gaan?" zegt hij vluchtig op een zachte toon.

Ik blijf even staan, terwijl hij, zo gok ik, doorloopt naar mijn auto. Umh, wat heeft dit te betekenen? Ik frons mijn wenkbrauwen en begin na te denken over de dingen waar hij het wellicht over wil hebben. Maar ik kan eigenlijk niks bedenken dat ik heb gedaan wat niet door de beugel kan en waarvoor hij dus een één op één gesprek wilt hebben. Althans, niets waar hij van af weet als het goed is en mocht hij er inmiddels weet van hebben gekregen, gaat het daar sowieso over; wilt hij het zeker weten hebben over Lieke.

Ik draai zo'n 180 graden en loop hem achterna. Hij kijkt over zijn rechterschouder mijn kant op, waarschijnlijk om te zien of ik hem wel achterna gelopen kom. Het valt mij wel op dat die glimlach op zijn gezicht verdwenen is, dit is serieus.

Hij gaat tussen de auto's staan, draait zich naar mij om en wacht keurig tot ik bij hem sta. Ik leg mijn linker elleboog op het dak van de auto, alsof het mijn eigen is, en begin met mijn lichaam grotendeels tegen de kont van de auto aan te leunen. Vanzelfsprekend kijk ik hem nieuwsgierig aan, maar aan zijn lichaamshouding zie ik dat hij mij niet gelijk zal vertellen waarom we hier staan. Hij ontmoet ook niet direct mijn ogen, maar lijkt de omgeving wat te scannen en hij likt zenuwachtig zijn lippen.

Ik knik om zonder woorden te vragen wat er is. Daarop zucht hij en hij zet een stap in mijn richting, terwijl hij mij eindelijk aan durft te kijken. Dit voelt al minder vijandig, vooral omdat ik geen vuur of water in zijn ogen zie. Hij gaat mij dus niet met iets confronteren ofzo.

"Umh, kijk, Ezra wil ons hier beide hebben, maar ik wil niet als, ik wil niet zeg maar," hij valt stil en begint wat lastig te kijken. "Kunnen we gewoon doen alsof we vrienden zijn, voor uh," hij valt weer stil en lijkt even zijn woorden kwijt te zijn. Hij zucht dan luid, alsof hij zelf ook weet dat er niks meer achteraankomt. Hij heeft gezegd wat hij wilde zeggen en wil daar niet nog domme excuses bij bedenken, omdat we beide de echte reden erachter wel weten.

Ik reageer er even niet op om hem onbewust nog een kans te geven zijn woorden terug te nemen, terwijl mijn ogen over zijn lichaam gaan. Zijn woorden doen pijn, meer dan dat ik had verwacht. Anderzijds begrijp ik waar hij vandaan komt en ik zie ook dat hij het niet makkelijk vindt om zijn grens hier aan te geven.

We willen natuurlijk niet doen alsof en daarmee heel bewust moeten nadenken wat we zeggen en doen. Er zou geen grens moeten zijn, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.

Uiteindelijk knik ik dan langzaam met mijn hoofd, "ja tuurlijk." Zijn gespannen blik slaat om naar een bezorgde blik met een geforceerd glimlachje, "Milo, het is niet zo-." Ik onderbreek hem met een begrijpende glimlach, terwijl ik met mijn hoofd schud, "ik snap 't, Matt. 't Is al goed."

Jij en ik werken welWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu