Winter

211 21 7
                                    

''Ruvus!'' Schreeuwt een stem. ''Koest!'' Het beest komt nog altijd grommend op ons af, maar bij de tweede waarschuwing van de stem wend hij zijn blik af.

In een flits schiet er een schim voorbij. Het wezen met de leeuwenkop stopt, en zakt door zijn achterpoten. De schim daalt neer voor het wezen, en aait hem prijzend.

''Goedzo Ruvus, wie is een brave beest?'' Het wezen begint te hijgen, en geniet van het gekriebel. 6 ogen kijken nog wantrouwend naar het grote beest.

De schim draait zich om, een meisje.

''Hallo, sorry van Ruvus, hij is niet zo gesteld op indringers. Net zoals iedereen hier. Als je geen problemen wilt, kan je beter mee komen. Jullie zijn niet van hier zie ik'' Ze geeft een knipoog met haar licht grijze ogen. Alleen haar gezicht is zichtbaar, haar lichaam is verscholen onder een lange, zwarte jas, die tot haar enkels komt. De capuchon heeft ze over haar hoofd getrokken.

Dadin kijkt Keelia aan, daarna gaan zijn ogen naar mij. Zodra we hem een bemoedigende knik geven loopt hij naar het meisje toe. ''Dankje, ik ben..'' Begint Dadin, maar het meisje houd hem tegen. ''Geen namen zeggen hier, kom eerst maar mee.'' Zegt ze bijna fluisterend. ''Kom op Ruvus!'' Moedigt ze het beest aan, die langzaam overeind komt, waarna het meisje op zijn rug klimt en haar hand naar mij en Keelian uitsteekt. Ik bekijk het dier nu pas goed. Hij heeft de kop van een leeuw, maar zijn lichaam is te groot en te breed voor een normaal leeuwen lichaam. Hij is ook spierwit, en valt nauwelijks op in de sneeuw. ''Dit zal wel wat sneller gaan.'' Zegt ze lachend. Dadin spreid zijn vleugels, en begint te vliegen, zodra het meisje Ruvus aanspoort, waarop hij een sprint trekt en snel begint te rennen.

Dadin doet moeite om het beest bij te houden, maar neemt de omgeving tegelijkertijd in zich op.

Het is erg donker. Buiten lopen nauwelijks mensen rond. Dadin versneld en komt naast het meisje te vliegen. ''Waar is iedereen?'' Het meisje blijft voor zich uit kijken, zonder antwoord te geven. ''Bukken.'' Sist ze. ''Wát?'' Zegt Dadin vragend. ''BUKKEN'' Zegt ze weer, maar nu harder. ''Dadin!'' Roept Keelia, terwijl Dadin net niet snel genoeg opzij duikt, en de rand van de rotsen raakt met zijn hoofd. ''Ruvus, pak hem!'' Roept het meisje, waarop Ruvus springt, de benen van Dadin vast pakt, en hem naar beneden trekt. Met zijn alle zakken ze een tunnel in, die stijl naar beneden loopt. We schreeuwen, terwijl we steeds dieper in het zwarte gat zakken. Wanneer we eindelijk de grond onder hun voeten voelen, kunnen we niks meer zien.

''Ruvus, licht.'' Gebied het meisje hem. Het beest opent zijn mond, en een lichtgevende, wit-blauwe bol verschijnt in zijn bek. Zodra we Dadin zien, springen we van de rug van Ruvus af en rennen naar hem toe.

''Dadin?'' Zegt Keelia vragend, terwijl ze in zijn nek voelt. ''Niks aan de hand,'' Vervolgt ze met een glimlach, terwijl ik rondloop in de donkere ruimte waar we ons bevinden. Ruvus sluit even zijn bek, maar opent hem dan weer met een even felle lichtbol als eerst.

Zodra Dadin bij komt, kijkt hij verbaasd om zich heen, maar zodra hij beseft waar hij is, veert hij overeind. ''We zijn een tunnel in gegaan. Het meisje heeft ons hier gebracht.'' Fluisterd Keelia in zijn oor, waarop Dadin omhoog krabbelt, en zich naar het meisje richt.

''Wie bent jij?'' Vraagt hij haar. Het meisje doet haar capuchon van haar hoofd af, en lange, witte haren vallen omlaag, tot aan haar heupen.

''Ik ben Winter.'' Antwoord ze met een knipoog.

Ik heb de hele grot, tot zo ver ik nu kan komen, verkend, en loop nu ook naar het meisje toe.

''Ik ben Serena.'' Zeg ik, terwijl ik mijn hand naar Winter uit steek. Winter kijkt verschrikt naar de lange, gevaarlijk uitziende nagels, en neemt mijn hand voorzichtig aan. Ik voel hoe ik rood aanloop, maar geef haar geen ongelijk. Het ziet er ook best eng uit.

Onmacht {Het Oog der Engelen}Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu