Hoofdstuk 6

174 16 22
                                    

Ik werd wakker in een ziekenhuisbed. Vrijwel meteen voelde ik een stekende en snijdende pijn aan mijn achterhoofd. Ik moest hard gevallen zijn, al wist ik niet goed hoe. Het was alsof ik even alles kwijt was. Iemand had een schaar genomen en dat stukje uit mijn geheugen geknipt. Ik keek om me heen zoekend naar iets wat ik zou kunnen herkennen. Ik zag alleen maar kleine darmpjes die een vloeistofzakje met mijn arm verbonden. De muren van mijn kamer waren beige en er stond een stoel naast mijn bed. De stoel was leeg. Door het zien van de lege stoel wilde ik het liefst zo snel mogelijk iemand spreken. Iemand moest me vertellen wat er gebeurd was. Ik probeerde rechtop te gaan zitten maar ging al snel terug zitten door de pijn die ik door mijn lichaam voelde stromen. Elk stukje van mijn lichaam leek gebroken. Ik kreunde en nam een slokje water uit het glas dat naast mijn hoofd stond. Was er eigenlijk wel iemand anders aanwezig in het ziekenhuis? Het was heel erg stil en er was niets wat er op wees dat er nog andere mensen rondliepen. Het moest wel. Wie zou anders dat glas water op mijn nachttafeltje gezet hebben? Was het eigenlijk nacht of had de zon zich verstopt achter de dikke, donkergrijze gordijnen? Ik wist het niet en misschien wilde ik het ook niet weten. Mijn tijdsbesef was waarschijnlijk mee weggeknipt met de herinneringen. Eigenlijk herinnerde ik me niets meer van die dag. Het was allemaal heel vaagjes. Plots hoorde ik geklop op de deur. Er kwam een kleine man naar binnen. HIj droeg een witte lange jas en had blonde lange haren. Ik kreeg een vage begroeting en toen begon hij moeilijke vragen te stellen. Eerst vroeg hij me wat mijn naam was. Het antwoord op die vraag kende ik wel. Ik vertelde hem vol overtuiging dat mijn naam Lisa was. Hij knikte goedkeurend. Ik voelde paniek opkomen toen hij me vroeg welke dag het was. Ik wilde niet toegeven dat ik dat niet wist dus ik gokte op maandag. Hij schudde zijn hoofd en er verscheen een bezorgde frons op zijn gezicht. Ik keek naar het water in mijn glas. Op de vragen die hij me daarna stelde kon ik al helemaal geen antwoord geven. In plaats van te antwoorden staarde ik de hele tijd naar mijn glas. Ik wou dat ik iets anders had om naar te staren. De dokter keek me steeds bezorgder aan en vroeg me of ik duizelig was. Ik schudde mijn hoofd, mijn duizeligheid was al lang verdwenen. De dokter stond op en rende naar buiten. Ik sloot mijn ogen en viel opnieuw in slaap.

En toen kwam zijWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu