Hoofdstuk 3 - Esther

242 32 6
                                    

Hoofdstuk 3

20 November 1943, trein naar Westerbork

De hand van de jonge vrouw omklemde vastberaden het potlood, net zo lang tot de punten van haar vingers begonnen te tintelen. Ze zuchtte en liet haar hoofd tegen het raam naast haar vallen. Ze had haar ellebogen moeten gebruiken om dit plekje te bemachtigen, maar dat was het waard geweest. Het uitzicht was het niet waard, maar het beetje frisse lucht dat door het kiertje in het raam kwam, was het zeker. De trein was volgestouwd met mensen, en de stank was overweldigend, al na een paar uur.

Deze jonge vrouw heette Esther en ze was Joods. Dat was ook de reden waarom ze anderhalve week geleden was opgepakt.

Esther had heel goed geweten dat het gevaarlijk was om Joods te zijn, zeker toen er steeds meer mensen uit haar omgeving verdwenen, maar ze was altijd trots gebleven op wie ze was. Ze had nooit begrepen wat er slecht aan was Joods te zijn en de meeste maatregelen van de Duitsers had ze aan haar laars gelapt.

Haar vriend had haar gesmeekt om te doen wat de bezetter haar opdroeg, en later om onder te duiken, desnoods bij hem thuis, maar ze had koppig vastgehouden aan haar idealen en haar geloof. Ze had gedacht dat als ze maar zou blijven geloven in zichzelf, haar hoofd overeind zou houden, niets haar zou kunnen gebeuren. Ze had de verhalen over moord en doodslag nooit serieus genomen, de bezorgdheid van haar vriend weggewuifd als aanstellerij.

Pas toen ze de Duitse soldaten op de deur hoorde bonzen en ze in pure paniek probeerde , besefte ze hoe vreselijk naïef ze was geweest, denkend dat ze zich er met vastberadenheid wel doorheen zou slaan. Kogels waren niet van wilskracht gemaakt.

Ze had naar haar vriend moeten luisteren, had ze zich beseft. Hij was altijd de verstandigere geweest van hun tweeën. Zij was degene die rondvloog in het leven alsof het één groot spelletje was, en hij had haar meerdere malen gewaarschuwd dat ze moest uitkijken dat ze niet naar beneden viel.

Esther was echter niet dom. Misschien wel naïef, maar niet dom. Ze wist heel goed dat ze binnenkort zou sterven, of een lot zou moeten ondergaan dat minstens zo vreselijk was.

Ze had de verhalen gehoord, de gefluisterde woorden, die haar toentertijd haar schouders hadden laten ophalen, maar nu rillingen over haar hele lichaam bezorgden.

'Stom, stom, stom, stom,' fluisterde ze voor zich uit, terwijl ze het papier nog een keer gladstreek. Ze wist dat ze iets moest schrijven, maar wat? Wat kon ze in hemelsnaam schrijven dat de situatie beter maakte – of in ieder geval niet slechter?

Uiteindelijk zette ze haar potlood maar gewoon op het papier en begon te schrijven, zonder precies te weten wat ze wilde zeggen.

Liefste Pieter,

Allereerst wil ik zeggen dat ik onvoorwaardelijk van je houd – en dat mijn hele leven zal blijven doen, hoe kort dat leven ook nog mag zijn. Twijfel daar alsjeblieft niet aan.

Ik ben opgepakt, zoals je misschien al hebt gemerkt. Ik heb al meerdere malen geprobeerd je een brief te sturen, maar de soldaten lieten me niet weg uit de schouwburg, waar ze ons verzameld hadden.

We zaten opgepropt, als beesten in een slachthuis, wachtend tot we weggevoerd zouden worden. Het was vreselijk. De kinderen huilden, er werd geschreeuwd, ruzie gemaakt. Iedereen was bang.

Pas toen realiseerde ik me dat je gelijk had, en hoe vreselijk dom ik ben geweest.

Het spijt me. Het spijt me zo vreselijk veel, dat ik de rest van mijn dagen niet meer met jou kan spenderen. Ik had het zo graag gewild.

Hoe deze oorlog ook mag aflopen, ik zal altijd aan je blijven denken. Ik hoop dat ik je ooit nog zal zien, maar de waarschijnlijkheid is dat het niet meer zal gebeuren.

Ik wil je één ding vragen, Pieter, en dat is niets doms te doen. Dat was mijn ding, en nu ik er niet meer ben, moet je verstandig zijn. In deze tijd gaat het niet om winnen, het gaat om overleven.

De jouwe,

Esther.

Ze dwong zichzelf haar tranen in te houden. Ze wilde niet dat haar laatste teken van leven er één van zwakte zou zijn.

Ze schoof het raampje een tiental centimeters omhoog en liet de wind haar haren uit haar gezicht blazen. Toen stak ze de brief uit het raam.

Haar hand trilde toen ze hem losliet. Het witte papier sloeg zijn vleugels uit en voer mee op de wind. Al snel kon ze de vogel, die haar laatste zou zijn, niet meer zien.

'Vergeet me niet,' fluisterde ze tegen de wereld.


A/N

Sorry, jongens! Ik ben weer een tijdje van de aardbodem verdwenen, en dat spijt me ontzettend. Ik had een schooluitje van drie dagen zonder wifi, dus kon ik niets posten. En ik heb ook besloten de update-dag naar zaterdag te verplaatsen, want dat is iets makkelijker voor me, dus daarom heb ik nog twee dagen gewacht. Ik hoop dat jullie het hoofdstuk toch nog een beetje leuk vinden.

Vergeet me nietWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu