12

299 27 1
                                    

Ik moet preciezer zijn.
Preciezer.
Veel preciezer.
Twee cirkels.
In het Engels.
"Argh!" roep ik.
Het lukt niet.
En morgen is het ook nog eens zaterdag. Leve mij. Nog wel.
Ik pak een papiertje om de moordenaar weer iets te schrijven, want het schiet me tebinnen.

Stop je wel met moorden nadat ik het raadsel heb opgelost..?

Ik sta op van mijn stoel en loop naar beneden.
"Ik ga even naar buiten", zeg ik tegen mijn moeder.
"Dat is goed. Jouw lijkbleke gezichtje kan wel wat kleur gebruiken", zegt ze. Ik word alleen maar somberder van het feit dat ik lijkbleek ben, dat verraad dat ik er slecht aan toe ben èn het doet me denken aan de lijken. Ik knik toch maar en loop naar buiten. Meteen voel ik de zonnestralen mijn gezicht verwarmen en ik schiet weer even binnen, alsof ik een vampier ben die niet tegen het zonlicht kan. Zuchtend loop ik toch weer het zonlicht in. Ik ben al vier dagen niet buiten geweest en de drie dagen daarvoor was het viezig weer. Ik begin aan mijn wandeling naar het Hendelswoodpark. Ondertussen geniet ik toch wel van het zonlicht.
Ik sta voor de glijbaan. Het is vijf uur en alle kinderen zijn binnen om te eten. Waardoor de glijbaan dus vrij is, en de kinderen komen niet meer buiten. Ik vervloek mezelf omdat ik geen plakband mee heb en de brief zo weg kan waaien. Ik zie een steen op de grond liggen en gooi die op mijn brief.
"Nailed it", zeg ik, nogal trots op mezelf. Vrolijk wandel ik verder en even ben ik alle waanzin van de moorden vergeten. Maar het komt met een klap terug. Alsof die steen van de glijbaan tegen mn hoofd vliegt. In de binnenkant.
Ik loop dan ook met een zwaar gevoel verder. In het bos stop ik en ik ga op een steen zitten. De steen is groot en plat. Hij staat in het midden van een grote cirkel bomen en het zonlicht valt er precies doorheen, op de steen. Ik ga liggen en probeer alles te vergeten. Het lukt aardig.
Het geluid van mijn mobieltje breekt de betovering. Ik weet dat het Kayleigh niet is, maar ik houd het geluid aan, voor het geval dat. Het is wel mijn moeder. Ik neem op en vraag wat er is.
"Kom je weer naar huis? We willen eten", zegt ze.
"Ik kom", zeg ik en ik spring van de steen af. Ik ga vandaag vroeg slapen, ik moet morgen weer naar de glijbaan.
Mijn sleutel steek ik in het sleutelgat en ik loop naar binnen. Meteen komt de geur van pizza me tegemoed.
"Je lievelings", fluistert mijn moeder als ze me verlekkert ziet kijken. Ik kijk haar vragend aan. "We hadden zin in pizza."
"Ah, oké", zeg ik.

"Ik ga slapen", mompel ik nadat ik mijn laatste punt pizza in mijn mond heb gestopt.
"Slaap lekker", zegt mijn moeder. Ze vraagt niet eens waarom ik zo vroeg ga slapen, maar ik ben haar er dankbaar voor. Als ze het zou vragen, zou ik sowieso in tranen uitgebarsten zijn.
Ik val op mijn bed neer en ik val - met mijn kleren nog aan - in slaap.

Vijf uur. Het is vijf uur 's ochtends. Ik heb intotaal maar drie uurtjes slaap meegepikt. Ik kan gewoon niet slapen, ik maak me veel te veel zorgen om Kayleigh.
Zou ze er al liggen? Zou ze veel pijn hebben gehad? Zou ze zich hebben verzet? Zou ze nog leven?
Zo veel vragen, zo weinig antwoorden. Ik zucht en zwaai mijn benen over de bedrand. Had ik niet moeten doen, er verschijnen zwarte vlekjes voor mijn ogen. Ik blijf eventjes zitten en de vlekjes verdwijnen weer. Ik ga gewoon kijken of zij of een ander lijk er al ligt. Ik strik mijn veters en sluip het huis uit.
"Ik kom zo terug", fluister ik zachtjes door het huis. Ik heb geen idee waarom ik het doe, ik wil immers niet betrapt worden. Of wel? Wil ik misschien ergens tegengehouden worden, zodat mij de pijn van het lijk bespaard wordt? Ik moet alsnog kijken, of ik het nou wil of niet. Ik ben de laatste hoop om dit te stoppen.
Ik loop de deur uit en ik voel meteen de frisse wind van de nacht. Ik stop mijn armen in mijn sweater, iets wat ik vroeger ook altijd deed als ik het koud had. Ik wandel door naar het Hendelswood park en ik houd halt voor de glijbaan.
Kayleigh.
Het is Kayleigh.
Ik zie haar bleke gezichtje ik het licht van de straatlantaarn schitteren. Ze heeft andere kleding aangekregen, het is veel te oubollig voor haar doen.
Tranen wellen op in mijn ogen. Ik heb dit aangericht, wat ze mij ook wijs wilt maken. Ik probeer alles van haar gezicht nogmaals goed in me op te nemen. Ik zie twee briefjes liggen, ze zijn in haar handen gevouwen. Ik pak ze vast en ik open de eerste.

Jullie waren dichtbij. Maar niet dichtbij genoeg om je vriendin te redden.
En ja, het stopt wanneer het is opgelost. Tot die tijd blijf ik dit doen.

Ik vervloek de man, ik neem aan dat het een man is, en ik open de tweede brief. Mijn ogen schieten over de ene regel die er staat. Ik moet het beloven. Ik heb het beloofd. Dit bericht komt van Kayleigh. Ik weet het zeker.
"Ik beloof het. En ik zal jullie wreken", zeg ik tegen het lichaam wat roerloos op het blauwe plastic gevaarte ligt. Ik laat het lichaam achter en ik loop weer terug naar huis. Tijdens het lopen ben ik drie keer gestruikeld door de tranen en losliggende stenen. Eenmaal binnen, ga ik aan mijn bureau zitten. Ik laat mijn hoofd op het bureaublad vallen en ik herhaal dat een paar keer.

De blauwe glijbaan #Wattys2016Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu