5 - Tobias

141 12 0
                                    

POV Tobias

Het is ongeveer een dag geleden dat we Jenava hebben verlaten, en we hebben nog 2 dagen voor de boeg om in Midusa te komen. Was het zwaar? Ja. Maud is het gewend om te reizen, weg te gaan van huis, maar ik niet. Ik ben nog nooit uit Jenava en Kanta Tribo geweest. Ik ben doodsbang, bang dat er iets fout gaat of dat Maud sterft. Dat zal ik mezelf nooit vergeven.

'Hier weer kamp opzetten?' vraagt Maud en ik schrik op uit mijn gedachtes.
'Oh, uhm ja,' zeg ik snel en we stoppen. De zon kleurt de hemel lichtroze en er waait een benauwde lucht. Ik heb geen flauw idee waar we ongeveer zitten en eigenlijk maakt dat me ook niet echt uit. Het enige wat ik weet is dat ons doel Midusa is. 

Voorzichtig laat ik me van het paard afzakken en mijn voeten raken de grond. Maud is al bezig met een vuur. Ik plof neer op het grond en staar naar Maud die probeert vuur te maken. Er stijgt rook op, en al snel zijn er kleine vlammetjes. Zodra de vlammen groter worden juicht ze zacht en gaat naast me zitten. Zo staren we een tijdje naar het vuur zonder iets te zeggen. Maud grijpt naar haar tas en pakt er 2 appels uit. 1 geeft ze aan mij.

'Thanks,' zeg ik dankbaar en neem een hap.
'Het is stil hier,' zegt ze en gooit de appel van de ene naar de andere hand. Ik knik.
'Waar zitten we eigenlijk?' vraag ik met volle mond.
'In het zuiden van Nieuw-Jenava. We nemen de omweg, omdat we geen grote boot hebben. We hoeven maar een klein stukje met de boot en dan moeten we door Midisti.' Ik denk na. Het zuiden van Nieuw-Jenava? Maar daar is het niet zo rustig, toch? Maud is plotseling stil en staart voor zich uit. 

'Uhm.. Maud?' vraag ik twijfelend. Ze vloekt en staat abrupt op. Ik staar haar verbijsterd aan, niet wetend wat ze zag, of denkt. 

'Het is hier nooit stil,' zegt ze en kijkt zenuwachtig om haar heen. Ik sta ook op en loop naar het paard, waar mijn reiszak ligt. Ik pak mijn pijl en boog uit de reiszak en loop weer naar Maud. 

'Er is iets mis, of niet?' Maud knikt, nog steeds kijkt ze om haar heen. Door de stilte hoor ik mijn eigen hart bonken. Misschien zijn we heel erg paranoïde, maar het klopt niet. Die stilte. Er is altijd wel iets te horen, of het is muziek of vechtkreten, je hoort altijd wat. Op het moment dat ik tegen Maud wil zeggen dat het wel oke is, horen we een kreet achter ons. Ik wil me omdraaien, maar iemand springt bovenop me waardoor ik hard op de grond neer kom. Een mes wordt tegen mijn keel gehouden. 

'GA VAN HEM AF!' schreeuwt Maud woedend en houdt haar zwaard tegen mijn aanvallers nek. Ik kijk naar de aanvaller. Het is een jonge man. Donkerblond haar, en bruine ogen. Een groot litteken gaat van zijn oog tot zijn kin. 1 oog is wit, wat ik eruit maak dat hij blind is aan 1 oog. Ik probeer rustig te blijven, maar mijn hart bonkt en ik tril. 

'Ha, moet dit de kroonprins voorstellen?!' spuugt de man in mijn gezicht en lacht spottend. Maud duwt het zwaard harder tegen zijn nek aan, waardoor de man voorzichtig van mij afstapt. Ik haal opgelucht adem en ga zitten, en richt mijn pijl op de man. 

'Wat wil je!' sist Maud en gaat beschermend voor me staan, waardoor ik me nogal nutteloos voel. Ik ben de oudste, ik moet haar beschermen! De man lacht nog harder en een rilling gaat over mijn rug. 

'Ik hoorde van iemand dat de tweeling door het land reisden, en ik wilde even weten wie onze toekomstige koningin werd, en het bevalt me wel,' zegt de man grinnikend en kijkt naar Maud. Ik word woedend hoe hij tegen mijn kleine zusje praat. Plotseling voelde ik me erg beschermend tegenover Maud. Ik sta op en ga beschermend voor haar staan. 

'Als er niks meer nuttigs uit je mond komt, snijden we je strot wel door!' zeg ik woedend en de grijns verdwijnt van zijn gezicht. Maar er komt nu woede voor in de plaats. 

'Zo, jij hebt wel een grote bek!' roept hij woedend en wil opstaan, maar ik duw hem weer terug.
'Rot op, man. Je hebt hier niks te zoeken!' Hij doet nog een poging om op te staan, en deze keer laat ik hem opstaan. Anders wordt hij nog bozer. 

'Oh, dat denk jij? Ik heb hier zeker wel iets te zoeken. Al die rijke inwoners krijgen onze toekomstige leiders te zien en wij hebben geen idee hoe ze eruit ziet. Dat recht heeft het arme volk!'
'Je hebt ons toch gevonden? Als je wil dat we binnenkort even langskomen, best, maar we moeten verder reizen!' zeg ik chagrijnig. De man kijkt ons boos aan, maar hij wordt iets rustiger. 

'Ga dan nu verder in plaats van hier overnachten. Iedereen haat de koninklijke familie. Je hebt geluk dat jullie nog leven.' Maud pakt mijn hand en duwt de boog omlaag.
'Oke, hoe heet je?' vraagt Maud.
'Doet er niet toe. Ga nu! Voordat de mensen erachter komen dat jullie hier zijn.' In de verte hoorde ik geschreeuw. 

'Maud.' Ze knikt en rent naar de paarden. Ik richt mijn boog weer op de man.
'Hoe weet ik dat je ons niet verraadt!?' sis ik en de man haalt zijn schouders op.
'Dat weet je niet.' Het geschreeuw wordt luider. 

'Tobias! We moeten gaan!' roept Maud achter me. De man kijkt me aan en ik vloek. Snel draai ik me om en spring op mijn paard. Dodie, mijn paard, beweegt zenuwachtig heen en weer. Ik kijk weer naar de man, die Maud aankijkt. 

'Ga, mijn koningin.' Maud kijkt hem aan, en knikt. We sporen de paarden aan om te rennen, en we laten de man achter. Ergens voel ik een schuldgevoel, maar ik weet niet waarom. En hoe wist de man dat wij aan het reizen waren?

Al snel komen we bij de zee. Het is ondertussen donker, en veel kouder dan eerst.
'Wat moeten we met de paarden doen?' vraagt Maud en zoekt ondertussen de boten. Voordat we vertrokken hadden onze ouders iemand gestuurd die 2 boten zou verstoppen, zodat we naar Midisti konden varen. 

'Paarden zwemmen toch? Dan zwemmen ze achter ons aan,' zeg ik en breng de paarden naar het water om ze te laten drinken.
'Gevonden!' roept Maud en ze trekt 2 bootjes achter haar aan. Ik ren ernaartoe en gooi onze reiszakken in de boten.

'Het is niet ver, toch?' vraag ik aan Maud en ze schudt haar hoofd.
'Nee, valt wel mee. De paarden redden dat wel,' antwoord ze en springt in haar bootje. Al snel varen we op open zee, met 2 paarden zwemmend achter ons aan. Gelukkig lukt het prima, de paarden zijn sterk en lijken helemaal niet uitgeput. Maud rommelt in haar reiszak, en haalt er een map uit. Geconcentreerd bestudeerd ze de map en vloekt. 

'Oh nee, wat is er?' vraag ik twijfelend.
'We komen aan in de haven van Entropia. We kunnen moeilijk omvaren vanwege de paarden. We moeten aan land komen en dan via de kust doorlopen naar Tyksa.' 

Ik grom. Entropia. De grootste vijand van Jenava. Mam geeft hun oude koning, David, de schuld van Cemal's dood. Ik weet niet of het waar is, maar alsnog haat ik hem. Ik heb de niewe koningin nog nooit ontmoet. Het is de dochter van David, Hazel. Na een tijd komen we eindelijk aan bij de kust. De paarden gaan gelijk liggen op het zand terwijl Maud en ik de boten op het strand trekken.

'Reizen we verder?' vraagt Maud terwijl ze haar reiszak uit de boot haalt. Ik kijk naar de paarden die uitgeput op de grond liggen.
'Uhm, ik denk van niet,' zeg ik en wijs naar de paarden. Maud vloekt zacht en gaat op de grond zitten. Het is nog steeds donker, maar de zon komt langzaam op. Ik pak een paar takjes en wil vuur gaan maken, maar Maud houdt me gelijk tegen. 

'Nee!! Niet doen!' fluistert ze en ik kijk haar verbaasd aan.
'Het is ijskoud!'
'Wil je soms dat Entropia soldaten ons vinden?!' fluistert ze geïrriteerd.  Ik zucht gefrustreerd en gooi de takjes weer in de zee.
'Betweter,' mompel ik en begin in het zand te tekenen. Ik weet wel dat ze gelijk is maar toegeven is niet echt mijn beste kant. Maud kijkt me woedend aan maar zegt niks. Echte broer- en zusterliefde dit..

Twins Of The Sand (boek 2, Kingdom Jenava)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu