'Shit,' mompelde ik. Ik keek wanhopig naar de jongens. Ze zagen er niet uit alsof ze wisten wat ze moesten doen.
Hoe wist zij van dat onderzoek? Heeft ze dat rapport gelezen? Ik dacht dat ze zich bezig hield met planten en bacteriën, tenminste dat vertelde ze. En dat onderzoek was 25 jaar geleden. Hoe kon ze er vanaf weten?
Een miljoen andere vragen spookten door mijn hoofd, maar ik had geen tijd om de antwoorden uit te vogelen. De voetstappen kwamen dichterbij.
'Milena?' vroeg Hurley fluisterend. Klonk hij nou bang?
'Weg!' Siste ik. 'Weg hier.'
We renden snel de bosjes in. Mijn hart klopte in mijn keel. Dit ging niet goed.
Een paar meter verder hoorden we weer stemmen. Ze praatten over ons.
Ik keek verwoed om me heen. We konden toch wel ergens heen? Er was maar 1 uitweg nodig en die leek er niet te zijn.
We sloegen rechts af, richting het meer. Het koude water riep mijn naam en ik begon sneller te rennen.
'Daar zijn ze!' hoorde ik een van de mannen roepen. De voetstappen kwamen dichterbij.
'Milena, wat is het plan?' vroeg Thomas en hij keek me wanhopig aan met zijn lichtblauwe ogen.
Ik keek naar de rest van de jongens en zag dat er doodsangst in hun ogen lag. En ergens voelde ik me ook zo.
'Ik weet het niet,' gaf ik eerlijk toe. Mijn hoofd leek te ontploffen. Ik kon niet helder meer denken, mijn gedachtes werden vertroebeld door de angst.
Het was donkerder geworden, wat vreemd was aangezien het langzaamaan toch weer ochtend werd. Er scheen geen enkel lichtje in het bos. Overal om ons heen hoorden we voetstappen. We waren omsingeld, zonder dat de mensen die ons zochten dat echt wisten.
'Dit is echt niet goed.' Pascal keek verwoed om zich heen. Overal waar je keek, zag je bomen en struiken.
Ik had geen idee waar we waren. Ik dacht dat we richting het meer renden, maar ik had het fout. Het koude water was nergens te bekennen.
En toen ik dacht echt gek te worden, kwam er een man uit de bosjes. Hij was lang en had een gebruinde huid. Je kon zijn gezicht niet goed zien door de duisternis.
Ik ging wat door mijn knieën en gromde licht. Het viel me op dat ik me steeds meer als een wolf ging gedragen.
'Milena?' vroeg de onbekende man met verdriet en vreugde in zijn stem.
Ik fronste mijn wenkbrauwen licht en zette een paar stappen naar voren. Ik zou mijn roedel beschermen, dat was mijn taak als leidster.
'Je bent zo groot geworden.' Ik herkende de stem. Ik kreeg een denkbeeldige klap in mijn gezicht en tranen vulde mijn ogen.
'Papa?' Mijn stem brak. Ik was niet meer de zelfverzekerde Milena van een kwartier eerder. Nee, ik was de breekbare versie van mij.
De man liep naar mij toe en streelde langzaam met zijn hand mijn wang. Nu hij dichterbij stond, zag ik zijn gezicht. Hij had dezelfde ogen als ik, net zo blauw als de lucht in de zomer.
Ik sloeg wanhopig mijn armen om zijn nek en barste in tranen uit. Alle haat die ik voelde jegens hem verdween als sneeuw voor de zon.
'Rustig maar Milena,' fluisterde hij. 'Dit is het moment dat je sterk moet zijn, en je gedragen als een waardige alfa.'
Ik snoof even en liet mijn armen langs mijn lichaam hangen. Het deed pijn dat mijn vader niet eens de moeite nam om me te begroeten, alsof ik zijn dochter niet meer was. Na al die jaren hopend op dit moment, voelde dit zwak en slap. Dit was niet waarop ik al die tijd op had gewacht.
Ik wreef met de palm van mijn hand over mijn wangen en draaide om, met mijn gezicht naar de jongens. Ze keken me meelevend aan. Vooral Bertram en Pascal.
'Kom met me mee,' zei mijn vader. 'Ik weet een veilige weg naar het dorp.'
'En waarom zouden wij jou vertrouwen?' vroeg Bertram wantrouwig. 'Je komt opeens na al die jaren opduiken en zegt dat je ons wilt helpen? Je mag dan haar vader zijn,' hij knikte even naar mij, 'maar ik vertrouw jou voor geen meter.'
Ergens voelde ik iets breken. Bertram mocht mijn vader nu al niet.
'Dat is spijtig,' zei mijn vader en hij rechte zijn rug, 'maar zonder mijn hulp komen jullie hier niet weg.'
Ik keek naar de jongens en vroeg: 'Zijn jullie het ermee eens?'
De meeste knikten en ergens voelde ik me opgelucht.
De voetstappen werden weer luider en we renden allemaal achter mijn vader aan. Het voelde vertrouwd, ook al kon ik dat gevoel niet kennen. Dit was compleet nieuw.
De mensen volgden ons. Ze waren dichtbij, ik voelde ze hijgen in mijn nek.
We renden langs struiken en ik voelde de takken mijn schampen. Ik had ook alleen maar een korte pyjama broek en een t-shirt aan. Het verbaasde me dat ik het niet koud had.
Ik negeerde de warme vloeistof die over mijn been gleed en rende verder.
Minuten gingen voorbij en ik voelde de vermoeidheid toeslaan. Het was nog steeds nacht en ik sliep de laatste tijd steeds slechter.
Ik hijgde hard. Het viel Bertram als eerste op. Hij stopte en rende terug naar mij. 'Gaat het?' vroeg hij fluisterend.
Ik schudde met tranen in mijn ogen mijn hoofd. Ik zakte door mijn knieën en viel op de grond. De vermoeidheid nam het over, en ik kon er niks aan doen.
De bosjes maakten weer geluid, maar dit keer werd ik er niet bezorgd over. Ze mochten me hebben. Ik was het gevlucht zat. Als ik het nu al niet meer aankon, hoe zou ik het de rest van mijn leven kunnen volhouden?
Ik werd opgetild. Een arm gleed onder mijn benen en een andere ondersteunde mijn rug.
Ik keek op en zag Bertram ingespannen naar het pad kijken. Deze jongen had zo'n groot hart. Ik verdiende hem niet, geen enkele cel van zijn lichaam hoorde van mij te zijn.
En toch stond hij daar, zoals altijd.
'Nu nog niet opgeven,' zei hij en je hoorde hem hijgen. Hij rende en droeg me over het modderige pad.
Ik sloeg mijn armen om zijn nek en er liep een traan over mijn wang. Ik moest sterk zijn, ik kon niet zomaar in huilen uitbarsten omdat ik moe was. Nee, ik moest sterk zijn. Het was alleen zo moeilijk.
Met Bertrams lange benen hadden we de groep weer ingehaald. We waren nu aan de rand van het bos.
Ik keek over mijn schouder en voelde mijn hart kloppen in mijn keel. Als we nu gepakt werden, waren we proefkonijnen voor de rest van ons leven.
En toen zag ik het licht. We stonden op de straat voor mijn huis. Bertram zette mij op de grond en ik wenkte de jongens naar binnen.
We liepen de woonkamer binnen. Mijn moeder zat daar, voor de tv met een kom ijs. Ze keek met grote ogen naar alle jongens die binnen kwamen.
'Uhm hoi,' zei ik met een lach. 'Dit zijn mijn vrienden.' Nou, Bertram was meer dan een vriend, maar dat hoefde zij niet te weten.
Mijn moeder leek even niet te weten wat ze moest zeggen.
En toen mijn vader binnenkwam, brak de hel los.
JE LEEST
Pentagram
FantasyAls Milena 's nachts haar 18e verjaardag viert, voelt ze zich opeens niet lekker. Als ze naar haar kamer gaat, valt ze flauw. Als ze wakker wordt, schrikt ze zich dood. Ze ziet een wolf in de spiegel. Wanneer ze op onderzoek gaat met haar beste vri...