'Tsja. Eigenwijsheid van mijn vader hè."

953 31 11
                                    

1.

Ik zat ineengedoken in een hoekje. Wachtend op mijn vader. Hij had weer eens teveel gedronken waardoor hij agressief werd. Hij was altijd al zo. Hij wilde zijn agressie die hij al die tijd had ingehouden op mij gaan uitstorten. Mijn vader kon het niet hebben dat ik op mam leek. Vandaar dat ik altijd een masker moest dragen. Dat masker vond ik niet eens zo vervelend, want door mijn vader begon ik ook nog te denken dat ik écht een lelijk ding was. Mijn hart bonste in mijn keel. Kon ik maar onzichtbaar worden. Want wie zou het nou schelen als die stomme boerenmeid Elize van Brakel er vandoor zou gaan? Wie zou mij nou missen? Misschien één iemand... Dokter Kirchhoffs zou zijn patiënt die om de dag langskwam wel missen. Maar zoeken? Zou hij dat ooit doen? Nee... Lijkt me sterk.

'Elize!' Riep mijn vader woest en trapte mijn kamerdeur open. Hij had een fles in zijn hand die me nog banger maakte. Dat betekende dat het feest was... En geen leuk feest. Voor mij ten minste niet. Alsof mijn vader me zag als een hond! Wat had ik fout gedaan? Ik kon er toch niks aan doen dat ik op mijn moeder leek! Hetzelfde gezicht... Dezelfde lange donkere haren. Kon ik het helpen? Hadden ze maar niet moeten trouwen en kinderen moeten krijgen! Zijn eigen fout.

'Elize!'

Mijn vader keek rond. Zag die blinde vink me nou echt niet? Als dat zo was kon ik vluchten! Ik stond voorzichtig op en voelde toen een scherp voorwerp in mijn been. Ai... Meneer had me gevonden. Nu was ik dus het haasje. Ik keek om en zag dat mijn vader de fles omhoog hield. Ik slikte en keek naar mijn been die wel wat verzorging nodig had. Ik keek naar de open deur en toen naar een raam die dichter in de buurt was. Springen uit dat raam dan maar? Dat werd dan wel meer werk voor de dokter... Ik keek even bedenkelijk en sloeg het glas toen kapot. Ik voelde de scherven in mijn hand en gilde het nog net niet uit van de pijn. Ik sprong snel uit het raam en strompelde zo snel mogelijk naar het huis van dokter Kirchhoffs.

Niet veel later draaide ik me om. 'Diablo.' Fluisterde ik zacht en rende naar mijn grote, pikzwarte paard. Dat beesje was sinds ik hem had al mijn allerbeste maatje. Zijn rode scheuren in zijn lijf en zijn bloedrode ogen maakten mij echt niets uit. Ik sprong op zijn rug en galoppeerde naar Herzogenrath waar dokter Kirchhoffs woonde. Ik keek om me heen. Het was donker en stil. Iets té donker en stil. Maar niet veel later werdt die stilte verbroken. Ik hoorde gejoel van mensen. 'Goud!' riepen een paar. Ik zag vuur en slikte. 'Bokkenrijders...' Fluisterde ik en spoorde Diablo aan. Die bende was zo koud als kikkers. Het was de meest vreselijke roversbende van heel Limburg. Dat had dokter Kirchhoffs me verteld. Ze hadden zelfs goud van de kerk gestolen! Ik trok de capuchon van mijn zwarte cape over mijn hoofd en zette mijn masker recht. De bokkenrijders mochten me niet herkennen. Ze zouden me vermoorden. Ik kwam dichterbij en hield niet veel later halt. Diablo brieste ongeduldig. Gevaar vond hij leuk, dat was wel te zien aan hem. Het was het paard dat gemaakt was door de duivel. Vandaar dat mensen niet dicht bij hem in de buurt durfden te komen. Behalve Mathijs Kremers, de boerenjongen en ook een erg goeie vriend van me was, en Driek, de knecht van vader Kremers, dan. Die twee geloofden niet in de duivel. Dat lieten ze niet merken ten minste.

De bokkenrijders kwamen steeds dichterbij. Ik stapte van Diablo af en hield hem stevig vast bij zijn teugels. Hij drukte zijn neus tegen me aan. Dat deed hij altijd als hij wist dat ik bang, boos of verdrietig was. Dit keer dus omdat ik bang was. Zo bang dat ik me niet eens kon voortbewegen. Ik zag nu mannen en vrouwen in het zwart gekleed. En een man in het zwart, op een zwart paard met een zwart masker. Ik schrok en keek rond. Dat was de leider van de bokkenrijders. De zwarte kapitein! Hij keek me aan met zijn donkere ogen. We maakten oogcontact waardoor ik nog banger werd. Want iedereen herkende mij aan mijn bijna lichtgevende ijsblauwe ogen. Diablo hinnikte uitdagend naar hem. Ik legde snel mijn hand op zijn hoofd en ademde onrustig. 'Hé kijk! Daar heb je die dochter van Van Brakel!' riep iemand waardoor ik bijna een hartverzakking kreeg. Het liefste had ik geroepen dat hij zijn kop moest houden omdat ik zag dat het Toon den Duvel was. Ik stampte opeens op de grond en maakte een grommend geluid. 'Doorlopen!' Beval de zwarte kapitein en wees naar voren. 'Ik kom zo wel.'

Toen hij dat zei begon ik nog sneller te ademen. De bokkenrijders deden wat hij zei en liepen door. De zwarte kapitein liet zijn paard naar me toe stappen. Ik slikte en keek naar Diablo die een grommend geluid maakte. 'I... Ik...' stamelde ik met grote ogen en deed een stapje achteruit. 'Zo zo... Van Brakels dochter. Wat doet een boerenmeisje zoals jij hier? Je weet dat de bokkenrijders 's avonds rondlopen en toch ga je naar buiten.' Zei de kapitein misprijzend.

'Tsja. De eigenwijsheid van mijn vader hè...' mompelde ik en keek hem toen met een redelijk boze blik aan.

'Het gaat u niks aan waar ik 's avonds mee bezig ben. Wie weet was ik wel op jacht? Of ik zocht jullie! U weet maar nooit.' Zei ik en grijnsde even waardoor mijn spierwitte tanden te zien waren. Op hout kauwen stilde niet alleen mijn honger, maar het hield mijn tanden ook nog gezond. Ik had gelachen als ik nu niet bij de zwarte kapitein stond. Als ik nu nog geluid zou maken zou dat mijn dood betekenen... Dacht ik dan. Maar in plaats van een bijna dodende blik, hoorde ik de zwarte kapitein zachtjes lachen waarvan ik raar naar hem keek. 'Kinderen...' mompelde hij en spoorde zijn paard toen weer aan. Ik zuchtte en trok een wenkbrauw op. 'En bedankt.' mompelde ik beledigd en liep maar verder. Ookal zou dat nog uren duren. Dan had ik ten minste wel een rede om laat thuis te zijn.

Achter het masker (GESTOPT sinds 2013)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu