Bonkend hart

615 39 4
                                    

Vroeg in de morgen word ik wakker van het geschreeuw dat overal om me heen klinkt. Meteen schiet ik overeind en kijk ik gedesoriënteerd om me heen. Ik ben nog steeds in de slaapzaal van Onverschrokkenheid. 'Abby!' gilt Rose. Ik kijk haar vragend aan. 'Wat is er?!' Ik sla de dekens van me af en ga voor haar staan. 'Ik hoorde dat Al.. hij..' Verder komt ze niet.

Samen met de andere aspiranten ren ik de slaapzaal uit. Een grote groep heeft zich om de Kloof heen verzameld. Nog voordat ik zie dat hij omhoog gehesen wordt, begin ik al te schreeuwen. Het valt niet op, omdat bijna iedereen schreeuwt. Ik zie mijn simulatie weer voor me. Maar dit keer is het niet Peter, het is Al. Zijn levenloze lichaam wordt op de grond neergelegd. Hij zat vast aan een touw.

In shock staar ik naar zijn lichaam. Hij heeft zichzelf in de Kloof geworpen. Waarom?! Dit kan niet waar zijn. 'Oh mijn god..' fluistert Rose. Ik zie Al voor me, die zichzelf vaak in elkaar liet zakken tijdens het gevecht. Ik heb zelfs een keer van hem gewonnen. Ineens herinner ik me zijn plaats weer op de ranglijst. Hij stond laatste. Heeft hij opgegeven omdat hij dacht dat hij het niet meer aankon?

Ik voel me rot voor hem. Ik wéét hoe het voelt om het niet meer aan te kunnen. Maar ik heb doorgezet! Ik heb teruggevochten! Waarom heeft hij dat dan niet gedaan?! Plotseling word ik kwaad op hem. Hij heeft zichzelf van het leven beroofd! Hij heeft gewoon opgegeven! Ik denk aan Greg. Mijn broertje had geen keuze over zijn leven. Het virus heeft hem kapot gemaakt. Greg wilde zo graag blijven leven. Hij had geen keuze en Al had die wel. En hij heeft verkeerd gekozen. Hij heeft er gewoon voor gekozen om te sterven, terwijl mijn broertje die keuze nooit gehad heeft.

Rose, Austin en Randy troosten elkaar en ze willen mij ook troosten, maar ik wil geen armen om me heen voelen. Ik wil weg. Ik draai me om en loop terug door de gangen. Het voelt alsof ik weer in de simulatie zit. Ik ben helemaal alleen in de gang. Als ik aan Peter denk, draait mijn maag om. Ik wil niet meer verliefd op hem zijn. Ik wil niet meer van hem houden. Ik wil hem haten voor wat hij gedaan heeft, maar ik kan het niet.

Het enige dat ik nu nog wil, is alles afreageren op een boksbal. Ik loop naar de trainingszaal en ga naar binnen. Maar mijn hart staat stil als ik hem zie: Peter. Hij slaat zo hard tegen de boksbal, dat ik bijna denk dat hij het begeeft. Peter draagt geen shirt en ik zie de spieren in zijn armen en rug steeds opbollen bij elke klap. Een tijdje blijf ik zo staan om gewoon naar hem te kijken.

Ik wil niet toegeven dat ik hem aantrekkelijk vind, vooral nu. Dat mag niet. Maar plotseling zie ik de eerste trainingsdag voor me. Molly die mijn kleding verstopt heeft en Peter die me helpt. Die me grijnzend aankijkt omdat ik naar zijn lichaam kijk. Ik voel mijn wangen weer kleuren. Hij heeft Edward in zijn oog gestoken en Tris bijna vermoord, maar hij heeft ook mijn leven gered. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik de kracht kreeg om terug te vechten. Zonder hem was ik hier niet eens meer geweest.

En dat is ook de reden dat ik bij hem wilde zijn, ook toen hij Edward in zijn oog gestoken had. Plotseling ben ik niet boos meer op hem. Ik word juist heel rustig als ik hem zo zie. Misschien ben ik niet boos, maar gewoon bang dat hij me pijn zal doen. Nee, dat ben ik niet. Ik weet dat hij me geen pijn zal doen, anders had hij dat al lang gedaan.

Ik moet me omdraaien en weglopen, voordat hij in de gaten krijgt dat ik hier ben. Maar ik wil naar hem toe. En dat doe ik dus ook. Zodra ik begin te lopen, zie ik Peter's lichaam schrikken en hij stopt met slaan. Hij draait zijn hoofd niet om, hij duwt hem alleen tegen de boksbal. Als hij nahijgt van de inspanning, gaat zijn lichaam op en neer. Zijn spieren bollen nog steeds op. Ik bijt op mijn lip en houd mezelf tegen om hem niet aan te raken.

Volgens mij had hij al door dat ik het was, want als ik 'Peter?' zeg, schrikt hij niet. Ik doe nog een stap naar hem toe en haal zijn handen, die hij als vuisten tegen de boksbal heeft gelegd, van de boksbal af. Dan trek ik hem mee een stap opzij en omhels ik hem. Ik voel dat hij dat niet had verwacht en hij omhelst me niet terug, maar dat maakt me niet uit. Ik heb hem vast en daar ben ik al tevreden mee.

'Het spijt me zo,' fluister ik. Hij schudt zijn hoofd. 'Nee, dat hoef je niet te zeggen. Je had gelijk. Ik ben veel te ver gegaan. Het is mijn eigen schuld dat je me haat.' Hij doet een stap naar achteren, zodat ik hem los moet laten. 'Ik haat je niet.' Hij zucht. 'Ik weet het zelf niet als ik te ver ga. Er gaat een knop om in mijn hoofd en dan weet ik niet meer wat ik doe.' Hij klinkt hulpeloos. 'Ik kan niet meer helder nadenken als dat gebeurt. Maar bij jou.. Het gebeurt niet als ik bij jou ben.'

Ik kijk hem verbluft aan. 'Ik meende het toen ik zei dat ik je nooit pijn zal doen. Niet opzettelijk tenminste. Dan zou ik al helemaal niet meer met mezelf kunnen leven.' Ik wil zeggen dat hij op moet houden. Dat ik weet dat hij me geen pijn zal doen. 'En ik vind het klóte dat je nu bang voor me bent.' Ik pak zijn hand vast, waardoor er een siddering door hem heengaat. 'Ik ben niet bang voor je.' Hij kijkt me lang en onderzoekend aan. 'Ik geloof je niet.'

'Het is écht zo. Ik ben niet bang voor je, Peter. Echt niet.' En ik meen het. 'Bewijs het,' zegt hij zachtjes. 'Hoe?' Hij doet onverwacht een stap naar me toe. Mijn lichaam reageert heel raar; in plaats van achteruit te deinzen, wil elke vezel in mijn lijf juist naar hem toe. Hij legt zijn hand op mijn heup. 'Ben je nu nog steeds niet bang?' Ik schud mijn hoofd, omdat ik niet kan praten.

Hij legt zijn andere hand op mijn andere heup, die aanvoelt alsof hij in brand staat. Dan duwt hij me zachtjes naar achteren, totdat ik met mijn rug zachtjes tegen de muur aankom. Het doet me denken aan wat er gebeurde tijdens vlaggenroof. Hij duwde me zachtjes tegen een boom en vroeg of hij mijn tatoeage mocht zien. Daarna raakte hij hem aan. Mijn borstkas gaat onregelmatig op en neer en ik vergeet hoe ik adem moet halen. Hij staat nu zo dichtbij..

Het is nog vijf keer erger dan tijdens vlaggenroof. 'En nu?' fluistert hij. Ik hoop dat hij mijn reactie niet opvat als bang zijn. Nou ja, misschien ben ik ook wel bang. Bang dat ik me niet meer in kan houden en me tegen hem aan zal persen. 'Nee..' fluister ik, omdat mijn stem anders zal haperen. 'Jammer hè?' Hij glimlacht en zegt: 'Heel jammer.' In zijn ogen is geen spoortje pijn of verdriet meer te vinden. En ik weet dat dat ook zo voor mij is.

Gelukkig ben ik niet de enige die onregelmatig ademhaalt. Peter's borstkas gaat ook heel snel op en neer. Ik kan me niet meer inhouden en ik leg mijn hand op zijn buik. Het is raar; zijn buik is hard door de spieren, maar toch zacht. Warm en zacht. Vooral warm. Ik sta ingeklemd tussen zijn lichaam en de muur, maar dat vind ik helemaal niet erg. Hij verplaatst één van zijn handen naar mijn sleutelbeen en streelt zachtjes over mijn tatoeage heen.

Mijn lichaam gaat nu nog onregelmatiger op en neer. Ik houd mijn ene hand op zijn buik en breng mijn andere hand naar zijn wang, waar een klein littekentje op zit. Die zag ik al toen ik hem voor het eerst zag. Toen hij voor het eerst dichtbij me was. 'Ik ben ook niet bang voor jou,' zegt hij dan. 'Peter..' zeg ik, maar ik stop omdat ik eigenlijk niet weet wat ik moet zeggen. Zijn hoofd komt dichterbij en voor ik het weet drukken zijn lippen tegen de mijne.

Ik schrik van mijn eigen reactie: ik sla mijn armen om zijn nek en pers mezelf tegen hem aan. Hij brengt zijn handen naar mijn rug. Terwijl we staan te zoenen, heb ik het gevoel alsof ik uit elkaar barst van de hitte. Alles is zo ontzettend warm. Maar niet warm genoeg. Ik druk mezelf nog iets dichter tegen hem aan. Zelfs als we allebei buiten adem zijn, zoenen we door. Maar dan begin ik zwarte vlekken te zien en haal ik mijn lippen van de zijne af.

Van ademnood begin ik zachtjes te hijgen. De vlekken gaan al weg. Als ik Peter weer aankijk, glimlacht hij. Dan zucht hij. 'Ik denk dat ik moet gaan..' Ik schud mijn hoofd en houd hem stevig vast. 'Nee.' Hij glimlacht weer. Dan drukt hij zijn lippen weer op de mijne. Daarna leunt hij naar achteren en zegt hij: 'Veel succes morgen. Onthoudt dat je zult weten dat het niet echt is. Dat je in een simulatie zit. Als je dat onthoudt, komt het goed.'

Ik kan alleen maar knikken. We kijken elkaar aan. Dan brengt hij zijn hand naar mijn wang en streelt hij die. 'Het lukt ons wel.' Hij glimlacht nog even naar me en draait zich dan om. Hij bukt om zijn shirt op te rapen en loopt dan de trainingszaal uit.

En ik blijf met een bonkend hart achter.

Divergent: Becoming DauntlessWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu