Naschok

591 32 1
                                    

Als ik de slaapzaal binnenkom, zit iedereen die al geweest is op zijn of haar bed voor zich uit te staren. Zelfs Molly geeft me geen hatelijke opmerkingen als ik langs haar loop. En ik doe wat iedereen doet: op mijn bed zitten en voor me uitstaren. Alsof ik een zombie ben.

De wespenangst kan ik makkelijk van me afschudden. Die lijkt zelfs niks voor te stellen bij die andere twee angsten. Ik ben bang om alleen te eindigen. Om niemand meer te hebben. Om iedereen van wie ik hou kwijt te raken. En tegelijkertijd ben ik ook bang om oud te worden en Greg te vergeten. Ik kán hem niet vergeten. Nooit. Maar ik weet dat de simulatie gelijk heeft.

Ik ben bang om hem los te laten. Maar ook om hem te vergeten. Ik word oud, terwijl hij dat niet meer kan. Nooit meer. Ik probeer mezelf af te leiden door te bedenken wat ik had moeten doen om de simulatie zélf te stoppen. Ik begin bij angst één.

Ik moest rustig blijven. Ik moest mezelf niet gek laten maken door die wespen. Als ik rustig was gebleven, hadden ze me nooit gestoken en was mijn lichaam nooit uit elkaar gevallen. Rustig blijven is de sleutel van deze angst. Dan de volgende, angst nummer twéé.

Ik moest rustig blijven. Alweer. Ik moest mezelf niet gek laten maken door de kilte en leegte. Door het eindeloze zwart dat om me heen hing en me leeg maakte. Als ik rustig was gebleven en had gelooft dat ik niet zo zou eindigen, was ik nooit in elkaar gestort. Rustig blijven is ook hier weer de sleutel van de angst. Dan de laatste angst die ik vandaag tegen ben gekomen. Angst nummer dríé.

Ik voel een rilling door mijn ruggengraat gaan. Ik weet niet hoe ik van deze angst af moet komen. Ik heb geen sleutel die me door deze angst heenleidt. Ik kan Greg niet vergeten of loslaten. Deze angst moet ik dus nog even openhouden. Misschien wel voor altijd.

Als ik mijn ogen losruk van de grond, zie ik sommigen in hun kussens slaan en huilen en schreeuwen. Ik word wanhopig van hun geschreeuw, maar ik wil niet zelf schreeuwen. Daarom pak ik mijn kussen vast en krul ik me op tot een bolletje. Ik klem mijn handen om de kussen, zo krachtig dat het pijn doet. Maar pijn is nog altijd beter dan de eindeloze leegte.

Ik schrik op als ik een hand op mijn rug voel. Als ik opkijk, zie ik dat het Peter is. Peter! Hij ziet er ook lijkbleek uit, maar zijn lichaam trilt niet. 'Hé,' zegt hij zachtjes. 'Ben je oké?' Gek genoeg vraag ik me af waarom hij me dat vraagt. Mijn lichaam is opgehouden met trillen en de zon is door de leegte heen gebroken. Ik besef.. ik bén oké. Ik knik. 'Ja. Nu wel. En jij?' Ik schuif op, zodat hij naast me kan zitten. Als hij dat doet, knikt hij. 'Ik ook.' Het is even stil en ik kijk om me heen. Niemand lijkt ons op te merken, zelfs Molly niet. Ze staart nog steeds voor zich uit. Ik merk dat ik haar houding kopieer, terwijl ik dat helemaal niet wil. Maar net als mijn ogen weer vastgezogen worden aan de grond, zegt Peter: 'Wil je erover praten?'

Gek genoeg wil ik dat. Ik knik. 'Kom.' Hij pakt mijn hand vast en trekt me van het bed af. In het voorbijgaan zie ik Molly naar ons kijken, maar ze heeft nog steeds die zombie-blik in haar ogen. Ik vraag me af wat zij gezien zou hebben. Peter en ik gaan aan een tafel zitten in de Kolk. Hij besteld weer een fles van hetzelfde spul als gisteren.

Dit keer houdt hij me niet tegen als ik meer dan één glaasje neem, maar na het vierde glas zegt hij: 'Abby.. je kunt nu beter stoppen.' Ik luister meteen naar hem. Of het door hem komt of door de alcohol weet ik niet, maar ik voel me minder bedroefd. Het lijkt net alsof de droefenis vastzit achter een glazen wand en het me nu niet kan bereiken.

'Ik zag Greg,' begin ik ineens uit het niets te vertellen. 'Hij lachte naar me en stak zijn hand naar me uit. Ik wilde zijn hand vastpakken, maar ik ging dwars door hem heen. Hij verdween steeds meer uit mijn zicht en zelfs toen ik rende, kwam ik niet dichterbij.' Ik knipper met mijn ogen om het beeld weg te krijgen, maar het komt steeds terug. Peter legt zijn hand op die van mij en ik leg mijn hoofd op zijn schouder.

'Ik rende en rende.. en uiteindelijk ging ik dood van ouderdom en bleef hij voor altijd twaalf.' Ik staar glazig voor me uit, maar de droefenis raakt me nog steeds niet. Peter knijpt zachtjes in mijn hand en fluistert troostende woordjes. Dan vertelt hij ineens uit het niets: 'Ik zag mijn ouders.' Verder zegt hij niks. Ik raak nieuwsgierig; wat is er met zijn ouders? Als ik hem aankijk, merk ik dat hij voor zich uit aan het staren is. Ik doe wat hij ook bij mij gedaan heeft: ik haal hem uit zijn trance.

'Peter?' Hij kijkt op. 'Oh ja, sorry.' Hij fronst en lijkt na te denken. 'Ik haat mijn ouders.' Hij neemt nog een paar slokken. 'Mijn moeder is jarenlang depressief geweest. Ze zat daar maar op de bank en ze staarde voor zich uit. Ik, als twaalfjarig jongetje, kreeg te horen dat het míjn schuld was dat mijn vader ons verlaten had, terwijl hij niet met háár kon leven. Ze weigerde namelijk om medicijnen te gebruiken.'

Ik leg mijn hand op zijn rug en wrijf er even overheen. 'Ik moest op straat zoeken naar eten, maar in plaats van eten vond ik iets anders: een manier om te overleven. Ik raakte betrokken bij gevechten voor geld, die ik elke keer won. Ik zorgde er wel voor dat ik ze won. Zo heb ik mezelf en mijn moeder eten gegeven, áls ze al iets at.' Dat was het dus. Ik vroeg me al af waar hij zo goed heeft leren vechten.

'Een paar maanden voor de kiesceremonie kwam mijn vader ineens terug. Hij éíste van mijn moeder dat ze medicijnen ging gebruiken en dat is ze ook gaan doen. Een paar weken voor de kiesceremonie was ze weer vrolijk en blij. Mijn ouders deden alsof er nooit iets gebeurd was, terwijl ik nachten wakker lag van de vreselijke beelden die ik nog altijd voor me zag.' Hij schudt zijn hoofd, alsof hij het beeld zo weg kan krijgen.

'Daarom wilde ik ze niet spreken. Ik wilde het je al eerder zeggen, maar ik kon het niet. Wat een goed hulpmiddel is dit toch.' Hij klopt op de fles. Ik glimlach bedroefd naar hem en ga met mijn hand door zijn haar. 'Ik vind het zo erg voor je..' Hij schudt zijn hoofd en kijkt me aan. 'Ík vind het erg voor jóu.' Ik leg mijn hoofd weer op zijn schouder en kijk weer voor me uit.

'Morgen zullen we dit weer moeten doen. Zal het net zo erg zijn als vandaag?' Ik weet dat Peter eerlijk antwoord wil geven, maar ik zou willen dat hij dat niet zou doen. Hij zegt namelijk: 'Nee, dat denk ik niet. Het wordt nog veel erger.'

Divergent: Becoming DauntlessWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu