Elodie, jaar 312
Op Elodie was het nooit helemaal stil. Vogels zongen, of krasten, de wind overstemde her en der geblaf van een hond, of geblaat van een geit die niet begreep dat het borg was. In Cara, een klein resid, zo'n zes dagreizen ten zuiden van het hoofdresid Gard, sliep iedereen nog. Het warme weer van de afgelopen tijd beloofde een nog warmer hoogseizoen en Seraf had geen moeite genomen een laken uit te vouwen. In het gastenverblijf waar hij deze borg overnachtte was het de gewoonte om zelf je beddengoed te wassen na een verblijf. Dit scheelde hem weer werk.
In zijn dromen klonk plotseling een gerommel dat hij niet kon plaatsen. Het kwam dichterbij en dichterbij en geschrokken schoot hij overeind. Het gerommel hield niet op en hij was niet de enige die wakker was geworden. Wat was dat?
Hij rende naar het venster en staarde met open mond naar een enorm wit gevaarte dat met geen mogelijkheid van Elodie afkomstig kon zijn. Tagmar. Dat was het eerste dat door hem heen schoot. Ze hadden hen gevonden. Samen met de verwondering over het feit dat de oude wereld blijkbaar nog steeds bestond, voelde hij ook een rilling over zijn rug gaan. Wat kwamen ze doen?
Zonder zich te bekommeren over de rest van de bezoekers rondom hem, holde hij naar buiten, naar de stalling, waar hij zijn paard floot en op zijn rug sprong. Pas halverwege de heuvel waar hij tegenop galoppeerde, zijn knieën gespannen tegen de buik van de enthousiaste jonge hengst, ontdekte hij dat hij niet eens een shirt droeg.
---
Het was niet moeilijk het gevaarte te volgen. Zelfs nadat het uit het zicht was verdwenen, klonk de brom nog door de aarde heen. En toen opeens, hield het op. Wat was er gebeurd? Wat het ding weggegaan? Seraf spoorde zijn paard nog meer aan. Het zou jammer zijn als hij zich zo had uitgesloofd om tot de ontdekking te komen dat er niets meer te zien was. Zou Irmin al op de hoogte zijn? Was het ding te zien geweest vanaf Gard? Hij dacht van niet. Dat kon bijna niet. Misschien was hij straks de eerste die het zag. Misschien zouden hij en de paar anderen die bij hem uit het venster hadden staan gapen, de enigen zijn die het ooit gezien zouden hebben. Voer voor kletspraatjes.
Wat zouden ze willen? Hij nam tenminste aan dat het ding gevlogen werd door iemand en dat die iemand met een doel naar Elodie was gekomen. Het was in tegenstrijd met de overeenkomst, dat wist hij wel. Zijn vader was gewesthare van één van de vijf continenten van de planeet. Hij was niet het oudste kind, maar zijn zus had te kennen gegeven niet haar vaders taak over te willen nemen en dus was hij degene die de speciale opleiding in Gard had gevolgd. Geschiedenis over het doel van de eerste tocht en de afspraken die gemaakt waren nadat de nieuwe wereld gevonden was, hoorde daarbij.
De eerste Irmin was niet vertrokken zoals bij de kolonisatie van Terra het geval was. Het was altijd meer een vlucht geweest, zo had hij het geleerd. Kwamen ze dan nu om de vluchtelingen terug te halen? Of wilden ze misschien ook delen in de overvloed van de wereld? Hij kon zich niet voorstellen dat dat goed zou gaan.
---
Zijn maag vertelde hem dat hij al ruim een uur onderweg was. Hij begon moe te worden en besloot even te stoppen om de dorst te lessen. Zowel van hem als van zijn paard. Ziga was als veulen onder zijn hoede gekomen en ondanks dat het op Elodie gewoon was om van paard te wisselen wanneer je ver moest reizen, had Seraf er altijd voor gezorgd dat hij de hengst bij zich kon houden. Als dat betekende dat hij dan wat vaker moest stoppen, dan was dat maar zo. Hij klopte het dier op zijn flank en haalde diep adem om zijn hartslag tot rust te brengen, daarna staarde hij in de richting waar het geluid gestopt was. Niet zo ver van Cara vandaan gelukkig. Als het ding, waarvan hij dacht dat het een schip was, weg zou zijn, dan had hij pech. Maar hij hoopte eigenlijk dat het stoppen van het geluid betekende dat het geland was. Bij zijn voeten groeiden witte bloempjes met gele knop en hij plukte een handjevol om op te eten. Wat verderop stond een bekende struik en hij stilde zijn ergste honger met diens zoete, paarse vruchten. Hij gaf zichzelf en zijn paard niet meer rust dan ze minimaal nodig hadden en slingerde zichzelf weer op Ziga's rug om verder te gaan. Bovenaan de volgende heuvel, daar zou hij vast wel iets kunnen zien.
Het uitzicht vanaf de heuvel benam hem de adem.
Daar was het. Zoals hij gehoopt had. Of was het gevreesd? Hij was er nog niet helemaal over uit. Het ding was puntig en had naar achteren gevouwen vleugels, als een grote vogel die nog niet helemaal in rust was. Het witte materiaal blonk fel in Sols licht en verblindde hem zelfs vanaf deze afstand. Knipperend probeerde hij zijn ogen te laten wennen. Het was niet eens lelijk. Hij had verwacht dat alles wat vanaf een wereld vol technologie kwam zou vloeken met de natuur van Elodie, maar dit ding, dit schip, lag in het groene gras alsof het daar hoorde. Een donker vlak verscheen in de zijkant het dichtst bij hem en met zwetende handen, die hij vlug afveegde aan zijn broek, greep hij de manen weer vast. Met zijn knieën spoorde hij Ziga aan om verder te lopen, maar hij hield weer halt toen er beweging zichtbaar werd. De persoon was compleet wit. Of was het een pak? Ja, dat moest wel. Het wit liep door tot over het hoofd, maar zelfs vanaf zijn afstand kon hij zien dat het gezicht niet zo wit was. Zijn hart bonkte tegen zijn ribben toen hij besefte dat dit geen Cuneranen waren. Gefascineerd keek hij toe hoe de eerste persoon voorbij gerend werd door een tweede, die zich luid schreeuwend op het gras wierp. Hij kon niet verstaan wat er werd gezegd, daarvoor was hij te ver weg. Hij hield zijn hoofd iets schuin. Zouden ze gevaarlijk zijn? Ze zagen er niet gevaarlijk uit. De twee eerste personen werden gevolgd door anderen en allemaal liepen ze rond alsof ze over porselein liepen.
Nog een tijdje bleef hij staan kijken, ze hadden hem nog niet opgemerkt. Pas toen de eerste persoon die hij had gezien, terug naar binnen rende en even later weer naar buiten kwam, spoorde hij zijn paard aan. De persoon hield iets voor zich uit waarmee hij verder van het witte gevaarte af begon te lopen, zijn kant op.
Het duurde niet lang voordat zijn komst opgemerkt werd. Hoe dichterbij hij kwam, hoe duidelijker hij de personen kon onderscheiden. Was dat nou een meisje? Hij kon het niet zo goed zien. Ze rende in ieder geval niet gillend weg. Wel werd ze teruggeroepen, waar ze maar half gehoor aan gaf.
Het was inderdaad een meisje. Haar lichte uiterlijk trok hem zo erg aan dat hij pas doorhad dat hij op haar af denderde, toen ze nog een stapje achteruit deed. Vlug hield hij Ziga in.
Hij kon er niets aan doen, maar hij was vast aan het staren. Het meisje had donkere ogen, groot, zoals ze naar hem stond te kijken. Haar mond was een beetje open, alsof ze nog nooit iemand als hij had gezien. Maar dat kon toch niet? Kwamen ze eigenlijk wel van Tagmar?
"Gaf galân tun psí Tagmar?" riep hij in zijn beste Thalaans. Ze schrok van zijn woorden, en struikelde. Verstond ze hem? Hij richtte zijn blik nu op de man die naast het meisje was gaan staan. Die zag eruit als een leider. Een lang moment gebeurde er niets. Misschien sprak hij het verkeerd uit? Langzaam herhaalde hij zijn vraag en nu antwoordde de man: "Het spijt me, wij spreken uw taal niet."
Hoe was dat mogelijk? Iedereen op Tagmar sprak Thalaans. Dan was er nog maar één andere mogelijkheid.
Seraf knikte en zei: "Dan komen jullie niet van Tagmar."
Zodra het meisje riep: "Hij spreekt gewoon onze taal!" keek hij haar kant weer op. Ze sloeg haar handen voor haar mond en stamelde sorry. Een beetje overbodig, vond hij.
Dit waren geen Tagmaranen, er was geen overeenkomst verbroken en ze zagen er niet gevaarlijk uit. Dus sprong hij van zijn paard en bleef, toch wat op zijn hoede, naast Ziga staan. "Jullie komen van Terra?"
De man, de leider, gaf antwoord, maar Serafs ogen bleven om de paar tellen naar het meisje schieten. Ze kauwde op haar lip, alsof ze iets wilde zeggen, maar niet goed durfde. Langzaam liep hij wat dichter naar het kleine groepje toe. Hij gaf antwoord op een vraag van de man en moest heimelijk glimlachen toen hij het meisje smekend zag kijken. Ze wilde mee naar Gard. Van hem mocht ze. Graag zelfs. De jongeman die opdracht kreeg om een groepje samen te stellen liet hij echter liever bij het witte schip achter. Hij scheen het niet zo te waarderen hoe hij naar het meisje keek. Was ze zijn vriendin? Zo gedroeg ze zich niet. Blijkbaar realiseerde ze zich nu pas dat ze nog een muts op haar hoofd had, want een beetje onhandig trok ze die van haar hoofd. Een waterval aan lang bruin haar viel om haar hoofd en deed haar er onmiddellijk veel aantrekkelijker uitzien. Haar bleke wangen werden rood. Zeer aantrekkelijk. Hij moest oppassen dat hij zijn hart niet verloor aan deze Terraanse. Vlug draaide hij zich om. Hij zou ze naar Cara brengen en misschien zelfs naar Gard. Daarna zou hij zijn reis vervolgen en naar huis in Dibon gaan. Elodie was groot en het Terraanse schip zou vast niet lang blijven. Hij zou dit vreemde, intrigerende meisje waarschijnlijk nooit meer zien.
JE LEEST
De Nieuwe Wereld Specials
Science FictionKorte verhalen, fragmenten en documenten over de wereld(-en) van de serie De Nieuwe Wereld. LET OP: boven elk hoofdstuk staat na welk deel je het fragment kunt lezen. Negeer je dit, dan heb je kans op SPOILERS ;)