Hoofdstuk 16.

102 7 3
                                    

We zitten in de opening van de hoorn. Ik voel me ongemakkelijk, en genegeerd. Ze hebben me hier niet omdat ze denken dat ik iets kan, maar omdat ze denken dat ik weet waar Katniss is. Ik weet het niet. Ik weet niet wat haar tactiek is, en ik weet niet hoe ze de nacht zal doorbrengen. Het is donker, en ik kijk naar de maan. De maan en de sterren zijn het enige wat hier hetzelfde is als thuis. Ookal zou ik weten waar Katniss is, ik zou het ze niet vertellen. Aangezien ik toch geen kans maak om te winnen, word ik liever vermoord dan dat ze haar vinden. Dan krijg ik een idee. Als ik ervoor zorg dat het lijkt dat ik weet waar ze is, en ik ze op het verkeerde spoor breng, dan denken ze dat ze me nodig hebben om haar te vinden, en dan laten ze me langer in leven! Het is een wanhopig idee, en waarschijnlijk slecht, maar het is het enige wat ik nu kan bedenken. Ik kijk achter me naar de Beroeps. Ik hoor Wonder grappen maken over de andere tributen, Glinster leunt met haar rug tegen Cato's schouder aan, en ze lachen allebei om Wonders grappen. Cato steekt de punt van zijn zwaard in het kampvuur dat ze gemaakt hebben, en het ijzer word roodgloeiend. Het doet me denken aan de gloeiende kolen onder de broodoven in de bakkerij. Hij staart grijnzend naar zijn zwaard, en grinnikend wend Glinster haar hoofd af. "Jongens..." mompelt ze met een glimlach. Clove zit op een rugzak, en schijnt met een grote zaklamp om zich heen. Ze bekijkt de toppen van bomen om haar heen. Plotseling versteend ze. Ze knippert een paar keer met haar ogen, en staat dan langzaam op.
"Cato..." fluistert ze. Hij hoort haar niet. "Cato!" hij draait zich geïrriteerd om.
"Wat?" sist hij. Ze wijst naar het bos.
"Vuur." ik volg haar blik. Cato schiet overeind, en grist de zaklamp uit haar handen. Dan zie ik het ook. Een kringeltje grijze rook komt langzaam naar boven. Er komt een grijns op Cato's gezicht. Hij hijst een rugzak op zijn rug, en trekt Glinster en Wonder omhoog. Glinster slaat vermoeid haar armen over elkaar.
"Kom op, jongens, waarschijnlijk doen de spelmakers dit om ons op het verkeerde pad te krijgen. Geen enkele tribuut is zo dom om midden in de nacht een vuur te maken. Zo koud is het nou ook weer niet." het is wel koud. Ik heb nauwelijks gevoel in mijn handen, en ik ben volledig verstijfd.
"Wat als het wel een tribuut is?" snauwt Cato. "Wat als het meer tributen zijn?" iedereen zwijgt even.
"Nog beter; wat als het Katniss is?" fluister ik schor. Ik haat mezelf voor het feit dat ik het zeg, maar ik kan hier niet langer stil blijven zitten.
"Don Juan heeft gelijk." zegt Wonder. "Er is een kans dat het een grap is, maar als het geen grap is, en we missen deze kans, dan zou dat doodzonde zijn. We gaan kijken." iedereen stemt in, en ik krijg een zwaard in mijn handen geduwd. Ik volg de rest het bos in, en ik hoop dat het Katniss niet is. Ze zou het toch niet doen? Ze zou toch geen kampvuur maken? Trillend van de zenuwen en kou volg ik de Beroeps door het bos. Onderweg naar het vuur klinkt het volkslied. Ik kijk alleen of Katniss tussen de doden staat. De Beroeps besteden er geen aandacht aan. Ze weten precies hoeveel mensen er dood zijn, omdat ze grotendeels ze allemaal zelf vermoord hebben. Katniss leeft nog, en ik hoop dat daar vanavond geen verandering in komt. Na zeker een uur gelopen te hebben, komen we aan. In de verte zie ik een vuurtje, en een klein figuur dat ernaast zit. Het is een meisje, en ik voel de kleur uit mijn gezicht wegtrekken. Wat als het Katniss wel is? Veel tijd om na te denken krijg ik niet, want de Beroeps lopen door. Binnen een paar seconden staan we naast het meisje. Het is Katniss niet. Het meisje heeft lang blond haar, en haar gezicht word lijkbleek als ze ons ziet. Cato loopt naar haar toe, en heft zijn zwaard op. Ik sluit mijn ogen, en kijk weg. Toch gaat haar gil door merg en been.  Als ik merk dat Cato klaar is, lopen de Beroeps weg. Ik volg ze zonder naar het meisje te kijken. We lopen een stukje, en dan stoppen we plotseling bij een grote boom.
"Wat is er?" vraag ik schor.
"Het kanon is niet gegaan." sist Cato.
"Wat als er iets mis is bij de spelmakers?" vraagt Glinster. "Dan gaat het kanon natuurlijk niet af."
"Of misschien is ze niet dood." zegt Wonder.
"Natuurlijk wel." snauwt Clove. "Dat kan ze niet overleefd hebben."
"Ophouden." grom ik. "Ik ga haar afmaken, en dan gaan we verder." In een ruk draai ik me om, en ik been terug naar het uitdampende vuurtje. Dan zie ik haar liggen. Haar haren plakken tegen haar gezicht door het bloed, en tranen stromen over haar wangen. Zodra ze mij ziet, begint ze wanhopig te snikken. Bloed stroomt uit de wonden in haar liggen.
"Ssssst." sis ik, en ik kniel naast haar neer. Ik leg haar hoofd op mijn schoot. "Ssst, het is al goed, er is niets aan de hand. Je mag zo naar huis." ik weet niet van welk district ze komt, of haar naam. Ik veeg haar tranen weg. Ze staart me aan, en ik heb het gevoel dat ze iets tegen me wil zeggen, maar er komt geen geluid uit haar mond. "Het komt wel goed met je." fluister ik. Ik heb een brok in mijn keel. Ze staart me aan, en na een tijdje weet ik dat ze niet meer leeft. Het kanon gaat, en ik huil.

De Hongerspelen - Peeta MellarkWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu