Hoofdstuk 9

2 1 3
                                    

9 Noutolu

Ik zag een jongen van een jaar of 14. "Hallo," zei ik. "Hallo," was het antwoord. "Ik ben Noutolu." "Ik heet Denyr." "Waarom ben jij hier? Ik ben door mijn dorp opgeofferd." "Mijn dorp is afgeslacht en afgebrand." "Wat... vreselijk." "Ja, maar niet erger dan worden opgeofferd." "Ik moet naar Duiria, als offer om de Duistere Heer tevreden te stellen." "Wat... vreselijk." "Niet erger dan een afgebrand en uitgemoord dorp," zei ik. "Mag ik anders mee, ik heb toch geen doel meer in het leven. Misschien dat we met zijn tweeën die Duistere Heer kunnen verslaan. Ik heb ooit een profetie gelezen, weet je.

Als de nood het hoogst is,

Zullen de rijken samenkomen.

Als het einde nabij is,

Zullen de helden het afwenden.

Vier helden zullen het zijn,

Twee voor elk vijand.

De helden hebben wapens,

Zo herken je ze.

Eentje een koude boog,

Eentje een scherpe bijl,

Eentje een magisch zwaard,

De laatste een hete dolk.

Samen zullen ze het doen,

En zo zal het einde worden uitgesteld.

Zo gaat de profetie," zei Denyr. "Kan dat, heel misschien, op ons slaan?" "Misschien, als jij een van die wapens hebt..." "Ik heb een zwaard en kan iets magie." "En ik heb een scherpe bijl." "Vier rijken, vier helden... Wie zijn de andere twee?" "Die zouden samen een tweede vijand moeten doen, ik ken er maar eentje." "Zullen we die andere twee sukkels dat andere idiote vijandje maar laten doen? Doen wij Liroulu." "Als je die naam uitspreekt, ben je binnen een uur in een andere dimensie!" "Vandaar dat niemand hem ooit zei." "Zeg nooit meer Liroulu! Oeps..." "Nou, zullen we dan die toren maar in gaan, we worden er toch straks uit geteleporteerd," zei ik. "Ik zeg doen."

We liepen naar binnen en al snel waren ze verdwaald. Denyr pakte zijn kaart. "We moeten naar de kroon, denk ik." "Oké, ik volg jou wel." We liepen, en liepen, en liepen, en liepen, en liepen, en liepen en, dit word saai. We liepen gewoon heel ver.

Op een gegeven moment kwamen we bij de kamer met de kroon, op de kaart tenminste. We liepen naar binnen en zagen al snel dat het een graf was. Het graf van een verloren koning. Er lag een skelet in de kamer, en die had een kroon op, we pakten de kroon en zagen een inscriptie.

De held die deze kroon pakt,

Word vervloekt door een pakt.

Een pakt met de duivel zelf,

Gemaakt in het oude gewelf.

Vind de kamer die ik bedoel,

En leg deze kroon op de oudste stoel.

Daarna ben je sterk genoeg,

Gooi de heer over de boeg!

Nog een ding, doe het snel,

Anders ben je dood, pijnlijk en niet snel!

"Oh oh," zei ik. "Niks oh oh. Ik ben degene die dood gaat, niet jij!" "Nou, zet die kroon dan maar op, hij staat je vast goed." Denyr zette de kroon op. En meteen daarna voelden we een sterke drang om weg te gaan. We volgden deze drang en kwamen bij de cellen, daar zagen we een gat in de muur, we liepen er doorheen. Toen vielen we kilometers, steeds sneller. Toen we eindelijk met een luide smak op de grond belanden keken we om ons heen. Overal was een dorre zwarte woestijn we waren in de Duistere Dimensie in het rijk Duiria.

Geen Vakantie (OnzinPower)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu