Hoofdstuk 5

636 48 4
                                    

''Wat doe jij hier?'' vraag ik verbaast. Ik weet niet heel erg goed waar ik naartoe kan kijken. Jeath kijkt me verbaast aan en komt naar me toe lopen. Ook hij reageert verbaast. ''Doe niet zo onbeleefd, Cinth. Laat de gast binnen,'' zegt mijn moeder. Ik kijk haar geïrriteerd aan. ''Mam, misschien moet je zelf maar kijken wie het is,'' zeg ik. De jongen voor ons lacht zacht. ''Kom op, laat me gewoon binnen. Ik zal me houden aan jullie regels, als je daar soms bang voor was,'' zegt hij. Ook al is zijn woordkeuze wat brutaal, het klinkt nog steeds vriendelijk.

Mijn moeder loopt naar ons toe. ''Goedemiddag mevrouw Heither, ik wilde even kijken hoe het met uw dochter ging,'' zegt hij tegen mijn moeder. Ze staart hem aan. ''Goed, je kan binnen komen, als je ons niet behandeld zoals jullie doen als we buiten zijn,'' zegt ze op een strenge toon. ''Natuurlijk, ik zou niet anders durven,'' antwoord Caleb.

Jeath en ik stappen naar achter, kijken elkaar met grote ogen aan. Wat doet Caleb hier? Wat heeft hij te zoeken in Het Front? Waarom wil hij checken hoe het met me gaat? Waarom?

Mijn moeder praat met Caleb terwijl Jeath en ik blijven staat waar we net ook al stonden. Ik kan gewoon niet bewegen. Ik kijk hem strak aan, maar zeg niets. ''Cinth, pak wat water voor onze gast,'' zegt mijn moeder, zodat ik wel in beweging moet komen. Ik loop langzaam naar de kraan, vul een glas met water en loop weer naar de bank; de plek waar Caleb zit.

Ik geef hem het glas en kijk naar mijn moeder. Ze wijst naar de plek naast hem op de bank. Ik kijk haar wanhopig aan. Wat doet hij nou werkelijk hier? Zijn ze erachter gekomen dat ik een Houder ben? Weet die arts er wel degelijk iets van, maar ben ik ook iemand die ingespoten is met dat serum? Ik wil mijn moeder het liefst naar buiten trekken en vragen wat ik moet doen. Maar buiten zullen wel mensen staan, klaar om me te vermoorden. Man, ik ben nog nooit zo verschrikkelijk bang geweest.

Mijn moeder's ogen kalmeren me een beetje. Ze lijken me te vertellen dat we wel zien hoe het loopt. Als het niet goed gaat, is dat maar zo. Dan hebben we ons best gedaan. Daar heeft ze een punt. Dus ik doe wat haar ogen eerder al vroegen; ik ga naast Caleb op de bank zitten.

Hij kijkt bezorgd mijn kant op. ''Is het gebroken?'' vraagt hij. Ik knik. ''Niet heel diep, een haarlijnbreuk, maar er zit wel een breuk. Daarom de vele pleisters,'' zeg ik zachtjes. Hij knikt en steekt zijn hand uit naar mijn gezicht. Instinctief wijk ik van zijn hand, bang voor zijn aanraking. ''Ik doe je geen pijn, maak je geen zorgen,'' zegt Caleb zacht. Ik zucht en laat dit keer zijn hand toe.

Hij pakt mijn kin en draait het verschillende kanten, waarschijnlijk om mijn oog te kunnen zien. Bij elke seconde die de kamer verlaat, fronzen zijn wenkbrauwen steeds een stukje meer. Jeath kijkt hem steeds wantrouwiger aan. Ik neem hem dat niet kwalijk, het is ook bijzonder raar dat iemand van De Formatie ons zo behandeld. Het is nieuw, bijna verboden. Alleen is er nooit wat gezegd over het idee dat Formatoren wel contact mogen zoeken met Fronters. Iedereen ging er gewoon van uit. Best logisch eigenlijk, ik snap werkelijk niet waarom Caleb hier is.

''Wat doe je hier nou werkelijk?'' vraagt Jeath uiteindelijk. Mijn ogen springen open. Niemand heeft ooit op zo'n botte toon gepraat tegen een Formator. Zeker niet tegen de familie van Caleb. Eén verkeerde stap en Jeath is dood.

Caleb draait zich rustig naar Jeath toe. ''Niet elk mens uit De Formatie heeft een onuitstaanbare hekel aan de mensen uit Het Front. Ieder mens met een gezond verstand ziet dat dit onnodig en uitermate dom is. Vaak zien de mensen van De Formatie dat pas wanneer ze zelf door Het Front zijn gelopen. Sommigen kunnen het met puur hun fantasie bedenken,'' zegt hij snel, vloeiend, alsof hij het al veel vaker heeft gezegd.

Jeath kijkt hem nog steeds ongelovig aan. ''Dat geloof ik niet. Niet met jouw achtergrond en jouw vader,'' zegt hij hard.

Caleb krimpt in elkaar zodra het woord 'vader' valt. Heel even maar, zijn ogen knijpen iets te lang dicht, zijn schouders hangen iets te hoog onder het hoofd. Het klopt niet. Maar hij verraad niets. Sterker nog, hij gaat klaar zitten voor de volgende reeks woorden die zijn mond verlaten.

''Jouw vader was een verkrachter. Dat is bijna bij alle Fronters hier. Ben jij een verkrachter?'' vraagt hij beleefd. Jeath schudt zijn hoofd. ''Waarom ga jij er dan van uit dat ik precies denk wat mijn vader denkt? Dat ik een kleine kopie van hem ben, dezelfde meningen heb?'' vraagt hij verder.

''Omdat ik zo ben opgevoed. Ik ben opgevoed met het idee dat een verkrachting laag is, omdat het mijn moeder in de shit heeft geholpen. Jouw vader zal je wel opgevoed hebben met het idee dat Fronters niet sporen, vies zijn, dom zijn, laag zijn, wat je vader dan ook van ons vind,'' bijt Jeath terug. Zijn gezicht is vuurrood. Verwijzingen naar zijn vader en het onderwerp 'verkrachtingen' maken hem woest, daar was ik al eerder achter gekomen.

Caleb kijkt hem met geknepen ogen aan. ''Mijn vader heeft mij niet opgevoed. Mijn moeder is dood, mijn vader werkt alleen maar. Een Fronter zorgde soms voor me. Ik heb geen moeder-figuur zoals jullie allemaal hebben. Mijn vader wil me niet eens zien, praat wel leuk over me in nieuwsberichten, maar weet eigenlijk nooit hoe het met me gaat. Hij werkt constant, wil misschien wel meer thuis zijn, maar kan het niet. Denk je werkelijk dat ik hetzelfde kan denken als mijn vader als hij er nooit is?'' roept hij kwaad.

''Werkelijk, probeer je de zielige uit te hangen? Je hebt een normaal huis! Je hebt normaal eten! Warme maaltijden! Een goede toekomst! Wij moeten hier nu al leren om te overleven, want zodra onze moeders omvallen, is er niemand meer die voor je kan zorgen. Het is hier al hard genoeg om je gezin eten te geven, laat staan als er nog een kind bij komt! Heb je ooit een kind dood op de straat zien liggen omdat zijn of haar botten te ver uitsteken? Zoiets zie je niet in dat rijke landje van je,'' roept Jeath. Hij staat op en stormt boos naar buiten.

Ik sta met mijn mond vol tanden. Ik weet niet wat ik moet denken over dit gesprek. Want beiden hebben gelijk. Maar ook beiden hebben ongelijk.

Caleb staat na een tijdje ook op. ''Ik moet gaan, voordat het opvalt dat ik niet thuis ben. Dankjullie wel voor de gastvrijheid, ik zal jullie niet meer lastig vallen,'' zegt hij met een glimlach. Mijn moeder knikt vriendelijk naar hem en houdt de deur open wanneer ook hij de deur uit loopt.

HoudersWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu