Hoofdstuk 9

469 43 4
                                    

Ik staar vol verbazing naar mijn handen. En naar de muur. En weer naar mijn handen. En weer naar de muur. Het wil maar niet doordringen dat, binnen een seconde, zoiets lulligs als water de muur van zeker anderhalve meter dik heeft gebroken. De bovenkant van de muur recht voor me ligt in brokken boor mijn voeten. Er zal nog veel meer achter de muur liggen.

Zowel Caleb als Heath kijken me met grote ogen aan. "Hoe?" vraagt Caleb, waarbij ik twijfel of hij het tegen mij of tegen zichzelf heeft. Ik geef er weinig aandacht aan. Het enige waar ik op let zijn de kapotte stukken steen op de grond.

Vergeef het me, ik wist zelf ook niet dat het kon. 

''Het feit dat je verbaast bent, betekend dat je er zelf ook niets van wist, nietwaar?'' vraagt Heath. Ik rol met mijn ogen. No way. ''Het is oké, ik ken meerderen die alles binnen houden. Wat niet slim is, want deze krachten zijn niet dingen die je in moet houden. Zodra je een driftbrui krijgt, kan je de controle kwijt raken, dan moet je weten hoe je het weer terug kan krijgen. Daarom komen Caleb en ik hier wel vaker, niemand die ons zoekt en er blijft niets over dat op een lastige dag eruit kan floepen,'' vervolgt hij. 

Ik zucht. Waarom, waar-om praat hij toch altijd op een manier waar ik me zo ongemakkelijk bij voel. Kan hij werkelijk waar niet normaal praten? Niet op een toon waarbij ik denk; Wauw, dat is vrij logisch, maar dankje voor de herhaling. Alsof ik hem nodig had. 

Ik heb niet de beste dag vandaag. 

''Wat kan je nog meer?'' vraagt Caleb. Ik haal mijn schouders op. ''Ik weet het niet. Ik vergeet ze liever, eerlijk gezegd,'' mompel ik terwijl ik tegen een steen trap. ''Waarom zou je dat willen?'' ''Misschien omdat het een klein beetje levensgevaarlijk is om te experimenteren op een plek waar aardig wat mensen wonen.''

Caleb lacht alleen maar. 

Dingen zoals dit doe ik ongeveer een uur achter elkaar. Ik verpulver steen in mijn hand, weet mezelf te camoufleren met puur mijn wilskracht, kan springen alsof ik springveren onder mijn schoenen heb zitten. Blijkbaar hoeven wij alleen aan bepaalde dingen te denken. 

Heath heeft me in dat uur zo ongeveer 36 keer verteld dat mijn angst de killer is. Ik heb blijkbaar een angst opgebouwd voor de kracht van water, daarom trekt het ook zo makkelijk tegen mijn handen. Niet bang zijn voor water, is simpelweg zijn boodschap. Dat kan gewoon niet moeilijk zijn. 

Fout. 

Het ging bij thuiskomst al meteen mis. Ik probeerde de plakkende aarde van mijn handen te wassen toen het water mijn handen niet meer verliet. Voorzichtig afschudden zorgde voor een natte vloer. En omdat mijn handen me in de steek laten, zat er niets anders op dan handdoeken op de grond leggen en hopen dat stampen het water sneller op laat nemen. 

Ik lig op dit moment in bed. Het versleten boek leunt op mijn buik wanneer ik weer al mijn favoriete scene's door lees. Het is een vrij oud boek, nog voor de Wereldinstorting. Blijkbaar had de wereld een sterke behoefte aan slijmerige zwijmelboeken. Mijn geschiedenis lerares van een paar geleden vertelden ons dat boeken werden geschreven om verfilmd te worden. En omdat tieners suckers - ze was nog jong, dan mag het nog als lerares -  waren voor romantische stukken vol drama en science fiction, werden dat soort boeken ook vaak gelezen. 

Stiekem moet ik die suckers wel gelijk geven, de scene's zou ik ook wel op een groot scherm willen zien. Bioscopen zijn misschien niet voor Fronters weggelegd, toch heb ik mijn eigen fantasie. Zo af en toe is dat niet genoeg, omdat ik te weinig ervaring voor zulke dingen heb, en zo af en toe is het wel een geslaagd plaatje in mijn hoofd. 

Ik blader door de geel verkleurde bladzijdes, op zoek naar de scene waar Evan besluit om naar Julia te rijden in zijn auto en haar te vertellen dat hij zielsveel van haar houdt. Ook al weet hij dat ze binnen nu en twee weken dood gaat. Elke keer als ik dat moment lees vanuit Julia, begin ik weer te tranen. 

De bel gaat. ''Verwacht jij iemand?'' vraagt mijn moeder, met haar hoofd richting het open raam. Zwakjes schud ik mijn hoofd. Ik heb niemand gesproken sinds 'die ene avond'.

Mijn gedachten schieten naar de avond waar Julia te horen kreeg dat de ALS binnen drie weken haar ademspieren zou aantasten. Het was een heftig stuk. Kort, maar krachtig. 

Ik schaamde me er teveel voor. Ik ga binnen twee weken dood. Binnen twee weken zal ik stikken, wat werkelijk waar de engste dood van allemaal is. Ik wil mijn ogen sluiten, mijn laatste ademteug inademen en laten ontsnappen en dan langzaam wegzakken. Maar nee, mijn laatste seconden zullen benauwd zijn. Ik zal als een vis op het droge zijn, happend naar datgene dat niet meer binnen komt. 

Ik haat het nu al. Ik schaam me er bijna voor, dat mijn lichaam te zwak is om adem nog mijn longen door te laten gaan. Daarom praat ik ook met niemand over dit. Niet met mijn dokter. Niet met mijn moeder. Niet met mijn vader. En ook niet met Evan. 

''Julia?'' 

Oh nee. Ik open mijn ogen en draai me langzaam op mijn rug, hopend dat mijn oren me voor de gek houden. Maar dat hebben ze nooit gedaan, dus ergens verbaast het me niet dat Evan daar werkelijk staat. 

''Julia, ik kan niet meer liegen. Ik weet dat je hier niet over wilt praten, ik weet dat je je laatste twee weken zonder stress door wilt komen, maar ik kan je niet laten gaan zonder je te vertellen wat al jaren op mijn hart ligt,'' zegt Evan terwijl hij naast me komt zitten. 

''Waar heb je het over?'' vraag ik verbaasd. Ik probeer overeind te komen zitten, maar sinds mijn onderarmen al niet meer naar me luisteren, is dat bijzonder moeilijk. Evan helpt me en laat me op hem leunen. 

''Julia, je hoeft er werkelijk niets mee te doen. Ik wil gewoon dat je het weet. Want ik weet hoe jij over jezelf denkt. Jij denkt dat niemand om je zal geven zodra je dood bent. Maar dat doen we allemaal. En ik moet eerlijk zijn. Want Julia, ik houd van je. Niet als een vriend. Meer dan dat,'' zegt Evan zacht in mijn oor.

Verschillende gedachten schieten door mijn hoofd. Die gedachten krijgen geen tijd van Evan om rustig te worden. Want voordat ik er iets tegen kan doen buigt Caleb zich naar-

Wacht, wat? Ik knipper een paar keer en dit keer staat er wel Evan. Waarom stond daar Caleb? Waarom dacht ik aan Caleb? Waarom voegen mijn hersenen Caleb aan zo'n scene?

Oh nee toch. Daar zijn mijn hormonen. 

HoudersWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu