Hoofdstuk 14

335 41 7
                                    

Ik ben niet sterk genoeg om hem dicht bij me te houden. Zodra Caleb zijn hoofd terug trekt, ben ik niet sterk genoeg om hem bij me te houden. Zijn handen maken de mijne rond zijn nek los en leggen ze naast me neer. Even gaat er een steek van teleurstelling door mijn lichaam. Zou hij het toch niet menen?  Zou hij, nadat hij me gezoend heeft, spijt hebben van zijn woorden? 

Maar nee, zijn handen glijden over mijn middel, vormen zich rond mijn lichaam en trekken me dicht tegen  zijn lichaam aan. Zijn gezicht verbergt zich in mijn haar, nestelt zich er diep in en blijft er dankbaar in liggen. 

Ik hoop zo erg dat er een leven na de dood bestaat. Eindelijk heb ik mijn reden voor leven gevonden. Ik wil dat niet kwijtraken door mijn genen, die toevallig anders zijn dan van een normaal mens. Alleen al door deze gedachte kruip ik dicht tegen Caleb aan. 

''Ik had nog gehoopt dat mijn vader naar me zou luisteren. Dat had ons beiden kunnen redden,'' fluistert Caleb. Ik weet niet zeker of hij het tegen mij heeft, of dat hij het zichzelf wijsmaakt. Eigenlijk maakt het weinig uit, in beiden gevallen zou ik niet weten wat ik zou moeten zeggen. Opeens schiet datgene waar wij nog niet aan hadden gedacht door mijn hoofd.

''We hebben nog een kans,'' fluister ik, verbaasd van mijn eigen woorden. 

''Nee, Cinth, ze zullen nooit meer naar ons luisteren. Als we nu om aandacht schreeuwen, vermoorden ze ons meteen. Ze willen zo snel mogelijk van ons af,'' mompelt Caleb in mijn haar. Met een zucht van ergenis maak ik me los van Calebs greep. 

''We kunnen dat nog wel. Ze zullen ons niet vermoorden in onze cel, ze doen dat voor het zicht van onze hele stad. Iedereen is er, zo ook jouw vader. We hebben nog genoeg tijd om ze te overtuigen hoe dom ze eigenlijk zijn. We moeten ze vertellen dat ze zichzelf alleen maar zullen vermoorden. Caleb, er is nog hoop,'' zeg ik. Met elke zin wordt mijn stem harder, zelfverzekerder. 

Caleb's gezicht klaart op. Hij grijpt mijn middel en trek me dicht tegen hem aan. ''Dat ik daar nog niet eerder aan had gedacht!'' roept  hij enthousiast. Ik grinnik en trek mijn hoofd ietsjes terug, zodat ik in zijn ogen kan kijken. Maar veel tijd heb ik daar niet voor. 

Al snel moet ik mijn ogen sluiten en mijn mond het werk laten doen.

****************************

''Cinth, wakker worden,'' klinkt de zachte stem van Caleb in mijn oor. Vermoeid open ik mijn ogen en scan in de omgeving. 

We liggen nog steeds in een cel, op het eenpersoonsbed. Ik lig met mijn hoofd op zijn borst, ga op een neer wanneer hij in- en uitademt. 

Ik til mezelf op, ga op mijn knieën zitten, zodat ik naar Caleb kan kijken. ''Hoe lang nog?'' vraag ik zacht. 

''Ik gok op een uur. Ze kwamen net controleren of we wakker waren. Daarom moest ik je wakker maken,'' zegt Caleb. Ik knik afwezig, heb niet een idee van wat ik nu zou kunnen zeggen. Daarom buig ik weer naar voren om me weer terug te leggen in Caleb's omhelzing. 

 ''Hoe moeten we deze tijd uitzitten?'' vraag ik zachtjes. Stilte volgt. Er valt weinig te doen in een cel van vijf vierkante meter. Er is nergens iets te vinden wat onze gedachten ergens op laat focussen. Ik wil mijn laatste uur niet besteden aan stressen over dat uur. Ik wil me niet een uur lang voorbereiden op de dood. Niemand kan zich voorbereiden op de dood. 

''Vertel me eens hoe het was om in Het Front te leven,'' mompelt Caleb uiteindelijk. Ik kijk hem vragend aan. 

''Ik wilde altijd al weten hoe het was als Fronter om te leven zonder de dingen die voor mij zo vanzelfsprekend waren. Nu ik toch dood ga, wil ik het eigenlijk wel weten,'' verklaart hij. En dat is precies wat wij doen. 

Het laatste uur van ons leven besteden we door elkaar te vertellen van ons leven. Hij verteld mij hoe het was om de zoon van de machtigste man van deze stad te zijn. En op mijn beurt vertel ik hem over het leven in het Front. Gek genoeg voelde het toch helemaal niet raar, niet tijdsverspillend. Bijna interessant. 

Maar dat allemaal is zo weg wanneer een lange, stevige man binnen komt lopen en me van het bed tilt. Ik schop niet, ik sla niet, ik laat me meevoeren. Ik laat me meegetrokken worden, totdat ik gedwongen word stil te blijven staan. Caleb volgt niet veel later. 

Uiteindelijk worden we beiden een podium op geduwd. Caleb's vader staat aan de zijkant. Zijn ogen staan hard, emotieloos, maar zodra hij Caleb ziet, is alle emotie terug. Maar hij hersteld zich snel en keert zich van ons af. 

''Zoals jullie gister hebben kunnen zien, hebben we de gevreesde Houders gevonden. We kunnen niet anders dan ze het leven ontnemen. Ze behoren niet in ons midden, zijn niet voor niets anders dan wij. De jonge tieners op het podium zullen de veertien andere Houders voorgaan. Maak het meisje vast,'' zegt Caleb's vader, op een toon die duidelijk geoefend is. 

Ik word van achter vastgepakt, naar voren getrokken, naar een plaat met boeien bij mijn handen en voeten. Ik kan geen kant meer op. 

De man voor me pakt een pistool uit zijn zak en richt op mijn hoofd. Ik draai me nog één keer naar Caleb. Hij geeft me een licht knikje. 

''Pap, luister voor één keer naar me. Alsjeblieft. Als je na mijn woorden nog steeds denkt dat wij vermoord moeten worden, zal ik je je gang laten gaan,'' smeekt Caleb. 

Over het plein klinken verbaasde kreten. Het is zeer ongewoonlijk om tegen de leiders in te gaan. Caleb daarentegen heeft er alle recht op. Ik richt me op zijn vader. Hij lijkt iets te overwegen, al is het antwoord veel te kort. Hij leek het te verwachten en al lang het antwoord klaar te hebben liggen. En toch blijft de twijfel. 

''Ga je gang,'' zegt hij uiteindelijk. 

Caleb haalt opgelucht adem en verteld een argument waardoor geen enkele leider een Houder kan vermoorden.

''Beloviërs zijn niet te stoppen totdat ze er zeker van zijn dat hun missie geslaagd is. Hun missie is om Houders uit te schakelen. Zodra je ons nu vermoord, zullen ze elk persoon dat voor hun pad staat vermoorden alsof ze vliegen zijn. Ze vermoorden iedereen totdat ze beseffen dat er geen Houders zijn,'' zegt Caleb. 

De man voor me zucht geïrriteerd en richt het pistool weer naar mijn hoofd. ''Nee!'' roept Caleb zodra hij het ziet. Hij rukt zich los van de bewakers achter hem en rent naar me toe. ''Mijn vader heeft nog geen antwoord gegeven, schiet haar nog niet neer.''

Caleb en ik kijken beiden hopend naar Caleb's vader. ''Wat zouden jullie kunnen doen om ons te kunnen beschermen?'' vraagt hij. 

''Wij kunnen onze 'krachten' gebruiken om ze tegen te houden en weg te jagen. We hebben het nog nooit   op een negatieve manier naar mensen gebruikt, daar kun je zeker van zijn. Het enige wat wij nodig hebben, is een ruimte op samen te kunnen werken,'' zegt Caleb. 

''Alstublieft, we willen alleen maar helpen,'' fluister ik. Caleb pakt mijn vastgebonden hand en strijkt er met zijn duim over. Ik knijp mijn ogen dicht, wachtend op zijn antwoord. Even hoor ik alleen maar de paniekige ademhaling van Caleb en mij, maar daarna schalt het antwoord over het plein. 

''Als jullie me kunnen beloven dat het zal helpen en ik het met eigen ogen kan zien, geef ik jullie een kans.'' 

HoudersWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu