19. Aparecium

650 39 20
                                    

Hai, ik ga de naam van dit verhaal veranderen in Aparecium. Het is een spreuk om onzichtbare mensen zichtbaar te maken. Ik vond het wel bijpasselijk vanwege het feit dat Amiya in het begin van dit verhaal een "niemand" was zonder vrienden en dat nu langzaam verandert. Tot slot hebben veel verhalen de naam "Forbidden" en was ik al een tijdje aan het zoeken naar iets anders. Ik hoop dat jullie dit niet erg zullen vinden.
Ik had de sleutel van de slaapkamer gevonden aan een haakje dat vast was geschroeft in de kast en zodra mijn vader weg was gegaan had ik mezelf opgesloten in de kamer. Ik heb uren lang liggen huilen totdat mijn ogen bol en branderig aanvoelde.
Af en toe hyperventileerde ik en moest ik naar adem snakken als een dolfijn die omhoog sprong. Ik voelde steken in mijn buik omdat ik zo onregelmatig en beetjes bij beetjes lucht binnen kreeg.
Ik had mijn hoofd in het kussen gedrukt dat onderhand nat was en mijn handen hadden zich begraven in de dekens. Uit mijn mond kwamen jammerende geluiden die ik niet binnen kon houden.
Het was alsof ik opeens in een enorm zwart gat gevallen was. Alsof ik eerst nog in een weiland dat vol prachtige bloemen had gestaan was aan het wandelen en toen perogeluk in een gat viel dat zo diep was dat ik het licht niet meer kon zien.
'Amiya,' klonk een zangerige stem. Daarna volgde drie zachte klopjes die mijn jammeren nog maar net overluidde.
Ik herkende de stem maar ik was te trillerig en futloos om op te staan en de deur open te doen dus wachtte ik totdat mevrouw Malfidus het wachten zat was en een openingsspreuk gebruikte.
De deur ging met een krakend geluid open nadat ik mevrouw Malfidus de spreuk had horen uitspreken.
'Meisje, meisje,' siste ze toen ze de deur zachtjes achter haar dicht deed.
Ik draaide mijn hoofd naar haar om en ik zag aan haar blik dat het niet de bedoeling was dat ze hier was. Haar stem klonk gehaast en ze bleef pal staan, zodat ze geen geluid zou maken.
'Meisje, luister,' fluisterde ze haastig. 'Ik weet dat je de dochter van de Heer des Duisternis bent en dit niet goed is om te zeggen maar wanneer je de kans krijgt moet je weg gaan hier.'
'Waarom?' fluisterde ik. Mijn lippen waren zo droog geweest dat ze aan elkaar hadden geplakt. Daarom bleef mijn linkermondhoek dicht terwijl ik met het rechterdeel van mijn mond praatte waardoor het meer klonk als 'wawom'.
'Laat je niet misleiden door je vader. Hij houdt je alleen maar dicht bij je omdat hij je ergens voor nodig heeft en dat kan niets goeds betekenen. En dan bedoel ik niet alleen voor het bevrijden van mijn zus.'
Er trok een rilling door de onderkant van mijn rug, niet alleen door het idee dat mijn vader snode plannen was aan het bedenken, maar ook om het feit dat Narcissa Bellatrix zonet 'haar zus' had genoemd en ik besefte dat Draco dat mijn neef maakte.
'Waarom verteld u mij dit?'
'O, kindje,' zei ze zuchtend. Haar wenkbrauwen stonden lichtelijk gefronst en bezorgtheid spatte van haar gezicht af. 'Om Draco, natuurlijk.'
'En Zweinstein dan?' piepte ik.
'Ik zei als je de kans krijgt en binnenkort komt er nog geen goed moment.'
Ze draaide zich geruisloos om en voordat ze de deur opende zei ze: 'Je kan beter uit deze donkere kamer komen en dat wat zich beneden afspeelt onder ogen komen.'
-
Toen ik naar beneden liep en blij was dat ik van de krakende trap af was, was het verdacht stil.
Ik keek verwoed om me heen, maar er was niemand te bekennen.
Ik hapte geschrokken naar adem toen ik een hand om mijn mond voelde en dat iemand me naar achter trok.
Ik sloeg met mijn armen hysterisch in het rond en spartelde met mijn benen maar diegene die me vast had was verdomt sterk. Ik beet in de hand van de persoon en hoorde toen een bekende stem vloeken.
'Verdomme.'
Ik zag in mijn ooghoeken het blonde haar van Draco.
'Sorry,' piepte ik.
Draco zuchtte en glimlachte lichtjes. Hij leek droevig. 'Maakt niet uit. Ik had kunnen verwachten dat je zo paniekerig zou reageren.'
Ik beet op mijn lip en keek naar de stenen vloer. 'Waar is iedereen, Draco?'
'Heer Voldemort heeft alle Dooddoeners bijelkaar geroepen, boven achttien, natuurlijk, voor een bijeenkomst.'

Hij haalde zijn schouders op en bestudeerde toen mijn gezicht. Zijn ogen waren glazig en waterig, alsof hij de hele nacht niet had geslapen.
'D-Draco,' stotterde ik. 'Mijn moeder...'
Hij legde me het zwijgen op, alleen al door zijn blik. Er knapte iets in hem. Alsof er een klein stemmetje in zijn hoofd had gesproken en hij daarom nu zo kil en hard voor zich uit keek. Hij had zijn vuisten gebalt en zijn wenkbrauwen neigde om dichter naar elkaar toe te komen.
'Kom mee,' mompelde hij schor.
Draco greep me stevig bij mijn arm en sleurde me naar de deur, die naar de tuin leidde, die ik 's morgens zo zorgvuldig had bestudeert.
Het huis zag er van de achterkant even mooi en oud uit als de voorkant, maar het daglicht overviel me waardoor ik een zwarte vlek zag inplaats van Draco's hoofd. Draco maakte grote passen en sleurde me met zich mee de tuin door. We liepen onder een ronde rozenstruik door naar een veldje met een vijvertje.
Draco ging zitten op een gammel, oud houten bankje dat naast het vijvertje was neer gezet en het kraakte toen hij het bankje raakte. Achter het bankje stond een klein, bakstenen huisje dat eruit zag als een huisje voor de Zeven Dwergen.
Hij keek van mij naar het bankje en al zei hij niets, ik wist dat het een bevel was, dus nam ik naast hem plaats.

Aparecium { dutch harry potter fanfiction }Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu