Hoofdstuk 6.

394 17 0
                                    

Ze schrok wakker door lawaai en angstaanjagend gegil en keek direct om zich heen. Er was nog niemand in de stal, maar ze hoorde dat het lawaai dichterbij kwam.

Voordat ze tijd had om op te staan en zich te verbergen ging de staldeur open en zag ze een man staan die eruit zag alsof hij niets goeds in zin had.

 ‘Ik heb er een!’ Riep hij naar achteren. Binnen enkele seconden stonden er nog een aantal mannen in de stal en keken haar verlekkerd aan.

De oudste man, die eruit zag als de leider van het stel, greep haar bij haar arm en trok haar mee naar buiten.

Eenmaal buiten was ze niet meer verrast en schreeuwde de man het uit, hij liet haar pols onmiddellijk los, keek haar verbaasd aan en keek daarna naar de binnenkant van zijn hand, die was zo erg verbrand dat er nu al brandblaren op kwamen zetten. Daarna veranderde zijn gezicht in dat van een kind die naar een snoepwinkel keek.

‘Een adellijke bastaard!’ Jubelende hij en een aantal van de andere mannen maakten een kring om haar heen. Ze zag de dorpelingen achter hen staan met bange gezichten en een aantal andere meisjes die vastgebonden werden, naar de wagen werden gebracht of al in de wagen zaten.

‘Je zult veel opbrengen op de markt.’ Grijnsde hij en stapte naar voren om haar weer vast te pakken. Ditmaal was ze voorbereid en durfde de man niet verder te lopen, omdat de lucht om haar heen gloeiend warm was.

Een van de mannen grinnikte en pakte een blaaspijpje, voordat ze het kon ontwijken schoot hij een pijltje af en die raakte haar vol in haar zij.

Haar concentratie brak en het laatste wat ze zag voordat het zwart werd was het grijnzende gezicht van de slavenhandelaar.

Het geratel van wielen op droge grond maakten haar wakker, maar ze hield haar ogen dicht. Laat het een droom zijn bad ze. Vrijwel direct erna wist ze dat ze het niet had gedroomd en hoorde achter zich een man vragen wanneer ze weer wakker zou worden. Een andere man antwoordde hem dat het wel zes uur kon duren en dat ze nu nog maar twee uur onderweg waren.

Om zich heen hoorde ze het snikken en snuiven van angstige en verdrietige meisjes.

Ze opende voorzichtig haar ogen en keek recht in de ogen van een jong meisje die rond de dertien jaar leek. ‘De mannen zijn weg.’ Fluisterde die en vroeg vervolgens. ‘Wie bent u?’

‘Ik ben Sarah en jij?’

‘Daphne.’

‘Waar zijn we Daphne?’ 

‘We zijn net Trevars gepasseerd en op weg naar Kiras, we zullen daar verkocht worden op de slavenmarkt.’ Het meisje rilde van angst en stille tranen biggelden over haar gezicht.

‘Daphne, kun jij mijn handen losmaken? Dan kan ik kijken of ik ons hieruit kan krijgen.’

Ze zaten in een kar die zo hoog was dat ze er niet uit konden springen, daarom was er niemand vast gebonden behalve zijzelf.

Daphne deed snel wat ze vroeg en keek haar daarna nieuwsgierig aan. ‘U bent van adel.’ Constateerde ze.

‘Nee, dat ben ik niet.’ Sprak ze tegen en het meisje keek haar schuin aan. ‘Wel, alleen adel heeft controle over vuur, wind, aarde of water, mijn moeder vertelde me ooit dat ze zo zuinig zijn op die krachten dat zelfs ongelukjes worden aangenomen als legale kinderen, om de krachten in de familie te houden.

‘Ik weet daar echt niets van af Daphne, ik ben nooit als adellijke jongedame opgevoed.’ Zei ze.

‘Dat moet wel, ik zag je vuurbloed gebruiken.’ Zei Daphne ademloos en koppig.

De vuurprinses (Dutch Nederlands)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu