16. Pikzwart

14 4 0
                                    

Bijna heel de dag lang zaten we in mijn truck, Ik had de radio aanstaan en alle hits van nu en twintig jaar geleden kwamen voorbij. Emil zong mee telkens als hij er een kende. Hij kende altijd het refrein behalve van de wat nieuwere liedjes.
'Gaan we eerst wat eten, of eerst naar een hotel?' Emil had de radio zachter gezet zodra er reclame op kwam. 
'Ik denk eerst naar een hotel, ik heb nog geen honger.' 
Het bleef een tijd stil tussen ons. We checkte opnieuw in in een hotel en kregen dit keer een kleinere kamer dan de dag daarvoor. Emil viel neer op het bed en maakte een opmerking over hoe het bed in de honeymoon suite beter lag. We bleven even liggen daar, op onze bedden voordat we vertrokken naar een restaurant. 
Ik vond het interessant hoe Emil deed alsof er die nacht niets gebeurd was. Het leek net een droom te zijn, waarin ik hem van iets beschuldigde terwijl hij zelf van niets weet.
Ik observeerde hem zodra we ons eten kregen. Hij was, zichzelf, zijn normale, vrolijke, opgewekte zelf. En ik, 'Je bent stil vandaag.' Ik was stil. 
'Wat?' Ik keek op van mijn bord en merkte dat hij iets aan me vroeg.
'Alles goed?'
'Ja, prima.' De waarheid was, zijn lichaam zat vast in mijn hoofd. Ik kreeg het er niet uit.
'Gaat dit nog over gisteren? Want anders dan houd ik mijn afstand met je-'
'Nee, daar gaat het niet over. Ik ben gewoon, een beetje moe, door al dat rijden.' Emil knikte en bleef daarna ook stil. Ik wist niet of ik de stilte comfortabel of ongemakkelijk moest noemen. Het was in ieder geval stil, en ik ontweek zijn oogcontact.
'Als er iets is, laat het in ieder geval weten.' Nadat Emil zijn zin had afgemaakt vielen de lichten uit. Het was donker buiten dus voor een tijd zag ik niets.
Opeens zagen we een flits licht. Een van de medewerkers van het restaurant had een zaklamp aangemaakt. 'Geen paniek allemaal, ik ga even in de meterkast kijken.' Mijn ogen werden gewend aan het licht en ik zag Emil met een grijns zitten.
'Als we nu weggaan hoeven we niet te betalen.' Ik grinnikte kort en keek naar het eten waar ik net mee bezig was.
'Voor je het weet gaan de lichten weer aan.' Maar na zeker vijf minuten was er als nog niets gebeurd. Emil en ik besloten om te blijven, tot ons eten op was. Het restaurant vulde zich met licht van kaarsen en buiten waren ook alle straatverlichting uitgegaan. 
'Dames en heren, er blijkt dus een stroomstoring te zijn plaatsgevonden aan dit deel van de stad, en dit kan nog wel duren tot de volgende ochtend, dus excuses voor het ongemak. Voor iedereen die wel wat besteld heeft, graag contant afrekenen.' Emil graaide in zijn zak en hij haalde er een portemonnee uit.
'Hey, die heb ik volgens mij nog gejat.' Emil lachte.
'Dat zou dan de enige zijn geweest.' Emil vroeg aan een bediende hoeveel hij haar schuldig was en hij liet een flinke bonus achter. De vrouw knikte naar hem dankbaar en we liepen naar buiten.

Het was vreemd om een stad zo rustig te zien. Bijna niemand reed en het hotel lag in dezelfde straat als het restaurant. De verkeerslichten waren ook uit net zoals alle belichting in de stad. Iedereen bleef binnen omdat ze zich daar veiliger voelde. Maar ik en Emil waren buiten. Het was frisjes buiten, op een goede manier. We zeiden niets en ik zag hoe Emil net als ik ook rondkeek. We waren blijkbaar meer aan elektriciteit gewend dan we we dachten. Het was gek genoeg, mooi om te zien. 
Opeens dacht ik terug aan de twee jongens die ik over de straat zag rennen de dag dat ik op het balkon van het hotel stond te roken. Het plezier die ze hadden, hoe ze dat konden behouden met een kus. Het werd me steeds duidelijker wat ik voor Emil begon te voelen. Ook al was ik er nog niet uit of het een sterke vriendschap was of meer. Ik kon me niet herinneren dat ik me ooit eerder zo gevoeld heb door iemand. Ik keek hem aan, en hij was aantrekkelijk. Hij straalde, hij straalde van nature, niet van licht dat er niet was. De maan deed hem dus stralen. Zijn ogen in het donker waren soms nog mooier dan in het licht. Ze leken een kleur te zijn, ze hadden een lieve uitstraling. Ik voelde me veilig bij hem, en ik hoopte dat hij zich ook zo zou voelen bij mij. Wie weet voelde het wel alsof er voor het eerst iemand was die om me gaf. Die op me lette, die door had dat ik bestond. Ik bestond. 
Ik besta.
'Ik kan me niet herinneren dat ik ooit zoiets moois heb gezien.' Emil doelde op de stad in het donker. Ik keek naar zijn gezicht. 'Nee, ik ook niet.' We hadden het niet over hetzelfde.
'Het is heel vredig, heel stil. Het lijkt wel alsof al het gevaar uit de stad is verdreven.' Ik bestudeerde hem nog altijd. Er was iets, iets wat ik wilde doen, hem aanraken. Bekijken of hij daadwerkelijk bestond. Of hij niet een deel was van mijn fantasie. Iets wat ik nooit echt mee zou maken.
'Denk je dat al het gevaar met elektriciteit te maken heeft?' Emil keek me aan, hij glimlachte. Ik wilde weer dat het gisteren was. Ik wilde weer dat hij me wilde. Hoe zeg je dat zonder woorden?
'Misschien wel, misschien durft het gevaar niet te bestaan in het donker. Iedereen is ergens bang voor.' We kwamen steeds dichter bij het hotel en ik wilde dat we nog even samen liepen. Omdat het zo fijn was. Het was, als een soort lieve droom, een droom die je wilt blijven dromen.
'Ben jij ergens bang voor?' Ik dacht na, nog nooit in mijn hele leven heeft iemand me die vraag gesteld. Was ik ergens bang voor? Emil keek me aan, afwachtend. Geduldig.
'Ik weet het niet.' Gaf ik eerlijk toe.
'Er moet toch wel iets zijn waar je bang voor bent?' Dat was ik misschien ook. Ik was bang voor mijn vader. Ik heb mijn hele tijd als Hitman met veel enge en grotere types moeten onderhandelen, en voor een bepaalde reden was ik nooit bang voor hun, ik wist dat ik ze aankon, met een wapen. Bij mijn vader lag dat anders, ik was bang voor hem op een emotioneel vlak. Ik wilde hem niet teleurstellen, ik wilde dat hij trots op me was.
'Ja, maar ik kan zo snel niets noemen.' Zei ik zacht terwijl ik voor me uit keek.
'En jij, waar ben jij bang voor?' Ik keek weer omhoog, naar zijn gezicht, zijn haar hing deels voor zijn voorhoofd en zodra de wind het aan de kant blies zag ik heel zijn gezicht even, het leek wel perfect.
'Ik ben bang voor de dood.' Ik beet op mijn lip en ik probeerde zo weinig mogelijk reactie te tonen als ik kon. Weetje Emil, ik was de dood. Had ik kunnen zeggen, maar hij had nog een aantal weken. 
'Waarom?' Emil haalde zijn schouders op.
'Ik ben bang dat ik niet goed geleefd heb voordat ik sterf, dat ik een heel leven verspilt laat liggen. Of, dat ik net eindelijk op mijn gelukkigste ben en dan sterf.' Ik liet hem zijn uitleg doen, en hij had een punt. Ik wist allang dat ik mijn leven verspilt had. Ik had niets gedaan waar ik trots op was. Ik had net zo goed niet geboren kunnen worden.

We liepen het hotel binnen door een andere deur aangezien de draaideur niet werkte door de stroomstoring. We bewandelde de trap, in plaats van de lift. Zodra we op ons bed lagen hadden we geen enkel tijdsbesef en wisten we ook niet wanneer we wakker zouden worden, of wanneer we in slaap zouden vallen.
'Tristan?' Ik draaide mijn hoofd terwijl ik op mijn rug op mijn bed lag. Zijn bed lag niet ver bij dat van mij. Misschien een meter.
'Ik ben niet weggelopen bij het leger.' Ik keek hem aandachtig aan. Hij was serieus en kwetsbaar opgesteld.
'Ik ben gevlucht.' Ik ging recht op zitten. Ik wist al wat er gebeurd was. Van zijn situatiebeschrijving. Ik wist waarom.
'Waarvoor.' Zei ik zacht.
'Op school paste ik niet erg binnen mijn groep. Iedereen leek serieus te zijn voor wat ze daar wilde leren maar ik was er voor opdracht van mijn vader. Ik probeerde de sfeer luchtig te houden maar niemand leek te kunnen lachen. Ze pestten me daardoor, ze hadden geen betere reden nodig geloof ik. Er kwam toen een nieuwe jongen, hij was aardig en hij leek me te begrijpen. Op een dag stelde hij me voor om elkaar te verlossen, op seksuele manier, omdat je daar geen ruimte voor leek te hebben. Ik stemde ermee in omdat ik hem aardig vond niet mijn enige vriend wilde kwijtraken daar.' Ik had mijn ogen niet meer op hem gefixeerd omdat het toch te donker was om zijn ogen te zien.
'We werden betrapt door andere leerlingen en hij zei dat ik hem gedwongen had het te doen. Ze mochten me toch al niet dus er was niet veel nodig om hem te geloven. Ze hebben me toen in elkaar geslagen. Ergens hoopte ik dat hij het daar bij zou laten maar hij werd toen een van mijn ergste pesters. Hij zorgde er elke dag wel voor dat ik vernederd werd of belachelijk werd gemaakt omdat ik volgens hun gay was door wat ik gedaan had. Na een les oefenen met geweren kwam hij voor de grap met een geladen pistool achter me aanrennen. Hij schoot een aantal keer vlak langs me af. Niemand greep in dus besloot ik het zelf te doen. Ik heb hem toen een aantal keer in zijn been geschoten en ben daarna weggerend. Als ik niet als vermist ben opgegeven, dan zeker als misdadiger.' Na Emils laatste zin werd alles duidelijk. De reden waarom ik achter hem aan ben gestuurd. Ik stond aan de verkeerde kant. 
'Waarom vertel je me dit?' Hij keek me betreurd aan.
'Omdat ik vind dat je de waarheid verdient.' Hij ging liggen in zijn bed en hij glimlachte troostend naar me.
'En omdat ik je vertrouw.'


Geschreven: 15|04|2024

Beter af AlleenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu