Hoofdstuk 6: opoffering

79 6 0
                                    

~Merida~

Kreunend duw ik me van de grond af en sla mijn armen over elkaar heen. Het is koud in het 'kasteel' van koning Michaël, en eng. Zijn klauwen staan overal in de rotswand gekerfd en plukken vacht liggen over de grond verspreid. Ik kan zijn geur nog ruiken, ondanks de plakkerige modder een rottende geur doorheen de kamer verspreid. Het is de geur van ontbindend vlees en dode lichamen, of kortom: de dood.
"Elodie? Robert?" fluister ik zacht en stap voorzichtig wat verder van de modderplas weg. Mijn kleren, haar en huid zitten onder het kleverige goedje, maar ik heb momenteel wel grotere problemen dan dat.
"Merida? Ben... jij dat?" hoor ik een gebroken meisjesstem vragen.
Ik draai me bruusk in de richting waarvan het geluid gekomen was. Ik zie twee personen zitten in een kooi, gemaakt van dode, zwarte takken. Ze hangen meters omhoog, waardoor het voor Robert en Elodie nog een extra klus is om niet vast te komen zitten in de gaten die zich tussen de vervlochten takken door bevinden.
"Ja, ik ben het", ik stap naar de twee vrienden toe en blijf vlak onder hen staan. "Is die domme Weerwolf hier nog?"
"Michaël? Nee, die is een paar uur geleden vertrokken. Hij noemde het een inspectieronde", vertelt Robert me.
"Goed. Dan kan ik jullie gemakkelijker bevrijden", antwoord ik met een glimlach. Ik strek mijn handen voor mij uit, in de richting van de gevlochten kooi, en concentreer me op één punt. Ik dwing mijn magie uit mijn handen te komen en zich rond de kooi op te stapelen. Een groene magieflits ontsnapt uit mijn palmen en voert het exacte bevel op. De magiedeeltjes kruipen in de verdorde takken en breken de takken zoals grassprietjes. Robert en Elodie vallen een kleine twee meter naar beneden, maar door hun euforie voelen ze geen pijn. Ze lachen, kijken trots naar mij en omhelzen elkaar vervolgens. Beiden zien er uitgehongerd en vuil uit, maar ze zijn ongedeerd. Mijn hulp was dan ook niet te laat gekomen, aangezien de Hertenjongen en de vleugelloze Elf niet zolang opgesloten gezeten hebben.
"We kunnen maar beter gaan", ik bied Elodie mijn hand aan en trek haar overeind. "Voordat onze lieftallige koning Michaël terug is van zijn inspectieronde."
"Hoe ben je hier eigenlijk geraakt, Merida? En ongedeerd dan nog wel!"
Ik glimlach geheimzinnig naar Robert en maak een zwaai met mijn hand, waardoor stenen afbrokkelen en er een gat in de muur ontstaat. Aan de andere kant van de muur is er eerst een diepe kloof, dan een steile wand, die meer iets weg heeft van een glijbaan.
"Wil je mijn overlevingstip weten, Hertenjongen?" vraag ik mysterieus.
Robert werpt een korte blik over de rand en tuurt de afgrond in.
"Ik zou het graag weten voor ik doodga", grapt hij.
"Ik heb gebruik gemaakt van datgene waarvan ik weet dat ik er altijd op kan rekenen", met een handomdraai tover ik een stenen brugje tevoorschijn, waar Elodie als eerste overheen stapt.
"En... Wat is dat dan?" vraagt Robert, die wat dichter tegen me is komen aanstaan.
"Magie", antwoord ik met trots en kijk hem over mijn schouder aan. Ik stap zonder aarzelen het brugje over en klauter naar boven. Elodie klimt als eerste doorheen het gat, waardoor we weer bovengronds uitkomen en de enge geluiden van Nachtmerrieland plots weer werkelijkheid zijn.
"Ik snap niet hoe Michaël hier graag kan wonen", zucht Elodie en helpt me mee om uit het gat te klimmen. Ondanks haar frêle lichaam is ze erg sterk. Volgens mij was ze vroeger nóg sterker, toen ze haar vleugels nog had. Want het letsel heeft niet alleen haar vleugels gebroken, maar ook Elodies zelfvertrouwen en inwendige kracht. Best jammer, aangezien ze best een sterke meid is, die vroeger losbandig genoot van haar Elfenleven. Nu is ze constant op de vlucht, net als Robert en ikzelf, omdat we aanhangers van Scarlett Leforne zijn.
"Die kant op", zegt Robert en wijst een donker bos aan. De bomen zijn dichter op elkaar geplant en er hangt een ijle mist. Ik frons mijn voorhoofd en kijk het Dierenwezen vragend aan.
"Ben je daar zeker van?"
"Honderd procent", antwoordt hij vol overtuiging en komt als eerste in beweging. Met zelfzekere passen loopt Robert in de richting van de dichte mist. Ik wissel een blik uit met Elodie, maar die haalt haar schouders op en loopt vol vertrouwen haar vriend achterna. Ik besef dat ik geen andere keuze heb en besluit hen dan ook maar te volgen. Mijn handen zijn tot vuisten gebaald en staan klaar om elk moment een vuurbal af te vuren. In mijn hoofd gaan er duizenden gedachten rond, maar ik heb er niets aan. Mijn gedachten proberen me alleen maar bang te maken, en dat wil ik net niét zijn. Nachtmerriewezens voeden zich met de angst van anderen. Nachtmerriewezens voelen ook hun angst al vanop enige afstand, en komen erop af. Ik moet dus dapper zijn en mijn angst snel onder controle zien te krijgen, wil ik zelf in leven blijven en mijn twee vrienden niet in gevaar brengen.
Plots loopt er een schim rakelings langs me heen. Ik blijf stokstijf stilstaan en voel mijn hart honderd keer sneller kloppen dan normaal is.
"Je hoeft niet bang te zijn", hoor ik Robert lachend zeggen. "Dat zijn Mistwezens."
"Mistwezens?" vraagt Elodie. Ik ben blij dat zij het vraagt, zodat ik het niet hoef te doen. Zo kom ik niet dom over.
"Ze zijn ongevaarlijk", vertelt Robert. "Ze willen je gewoon angst bezorgen, zodat de andere Nachtmerriewezens ons gemakkelijker kunnen vinden. Maar als je ze gewoon negeert, is er niets aan de hand."
Mijn ogen schieten schichtig van links naar rechts. Overal zie ik schimmen lopen. Sommigen blijven staan en kijken me strak aan, met pientere, donkere ogen in hun hoofden. Hun ogen zijn het enige zichtbare. Hun lichamen zijn wazige schimmen, alsof ze door mist omringt zijn.
Maar de Mistwezens zijn niet mijn grootste problemen. Het gehuil van Weerwolven klinkt dichtbij en snijdt doorheen merg en been. Nu blijven ook Elodie en Robert staan, hun ogen druipend van angst.
"Michaël heeft jullie ontsnapping ontdekt", concludeer ik. Ik leg mijn handen op Elodies schouders en duw haar voorzichtig vooruit.
"We moeten opschieten! Rennen!"
Robert komt sloom in beweging en loopt richtingloos doorheen de mist. Elodie en ik volgen hem blindelings, maar al snel heb ik door dat Robert verdwaald is.
"Robert... Weet je überhaupt waar we heen lopen?!" sis ik kwaad.
"Ik wìst het", deelt hij rustig mee. "Maar door Michaëls gehuil..."
"Kom me nu niet vertellen dat we reddeloos verloren zijn!" schreeuwt Elodie in paniek.
Robert stopt en draait zich om. Hij legt zijn handen in Elodies nek en kijkt diep in haar blauwe ogen. Zijn blik snijdt doorheen haar ziel en lijkt elk gevoel te overmeesteren. Ze kan alleen maar terug staren in zijn donkere ogen en haar angst voelen wegdruipen.
"Het komt goed! Dat beloof ik jullie", fluistert Robert zelfzeker.
Achter me hoor ik het gekraak van oude beenderen en het geschreeuw van een kwaad wezen. Ik slik de brok in mijn keel weg en begin Elodie weer te pushen.
"Spaar jullie romance tot straks en ren nu toch gewoon!"
Robert splitst zijn vingers tussen die van Elodie en zet het weer op een lopen. Ik blijf even staan en vorm magieballen in mijn handen, die ik vervolgens in het wilde weg gooi in het veld van mist, in de hoop dat ze iets of iemand zouden raken. Ik trek een sprintje om de anderen twee weer in te halen, maar voetstappen en een gorgelend geluid komen steeds dichterbij. Inwendig moedig ik mezelf aan steeds sneller te gaan lopen, maar mijn lichaam is op. Mijn voeten kunnen niet meer. Mijn knieën zijn klaar om elk moment in tweeën te knakken. Mijn hart en mijn longen smeken me om te rusten, maar ik blijf mezelf koppig dwingen door te blijven gaan. Ik blijf mijn hele lichaam dwingen om te blijven rennen, maar ik voel me met de seconde trager worden.
Plots voel ik vier scherpe klauwen in mijn schouderbladen. Ze zijn te klein om die van een Weerwolf te zijn, maar dan ook weer te groot om van een kat te zijn. Ik smak tegen de grond, en voel hoe mijn longen dichtklappen. Ik hap in paniek naar adem, maar er schiet een pijnscheut vanuit de wonden in mijn rug, waardoor ik verlamd op de grond blijf liggen.
"Kijk eens aan", hoor ik iemand lachen. Opnieuw hoor ik het gorgelende geluid.
"De machtige Heks, Merida Merlijn, op de grond voor mijn voeten. Wat een heerlijk gevoel!"
Ik kijk kreunend om mijn schouder en zie een Zombie staan. Bloed sijpelt met liters uit zijn mond, waarin hij lijkt te stikken. Een vreselijk geluid en zicht, maar ik probeer mijn bewustzijn niet te verliezen. Flarden huid hangen los over zijn beenderen en zijn rechteroog is niets meer dan een etterende bol. Ik voel hoe een vreselijk zuur vanuit mijn maag naar boven klimt en de neiging tot braken groot wordt.
"Laat me gaan", smeek ik hem hopeloos.
Het dier, een panter met drie koppen, klimt van mijn schouderbladen af en likt tevreden over zijn enorme slagtanden. Hij gaat achter de Zombie staan en wacht geduldig mijn oordeel af.
"Wat jammer", spot de Zombie. "Je was bijna bij de uitgang..."
Ik richt mijn blik weer naar voor en zie hoe de mist langzaam begint weg te trekken. Niet veel verderop, op zo'n goede tien meter, is inderdaad de rondboog te zien. Robert en Elodie staan achter de rondboog, en het is duidelijk dat Robert veel moeite heeft om Elodie te kalmeren. Elodie schreeuwt mijn naam tot haar stembanden er pijn van beginnen te doen en werkt op alle mogelijke manieren tegen. Robert slaat uiteindelijk radeloos zijn armen om haar middel heen en trekt de blonde Elf tegen zich aan. Ze zakt tegen Roberts sterke lichaam in elkaar en verbergt haar gezicht in zijn gescheurde, vuile T-shirt. Ik kan dus met eer bekennen dat ik hen op zijn minst gered heb.
Maar niet mezelf...
"Wat gaan jullie nu met mij doen?" zucht ik bang.
Naast de Zombie is intussen de Weerwolvenkoning komen staan, in menselijke vorm. Ik zou liegen moest ik zeggen dat hij spuuglelijk is. Michaël heeft iéts waardoor elk meisje hem ongetwijfeld knap vindt, ondanks zijn vreselijke karakter. Zelfs ik voel de pijn in mijn rug minder wanneer mijn blik met die van Michaël verstrengeld geraakt.
"Je wordt veroordeeld tot het laten ontsnappen van gevangenen", deelt Michaël koel mee. "En omdat je een aanhangster bent van Scarlett."
Ik sla mijn blik naar beneden en baal mijn handen tot vuisten, klaar om mijn magie af te vuren, maar ik krijg een vreselijke slag in mijn gezicht. Ik rol op mijn zij, hoor Elodie voor de zoveelste keer mijn naam roepen, en voel hoe een koude hand zich om mijn schouder sluit. Een andere hand dwingt me op te kijken, maar ik zie niet meer scherp. Met een wazige rand om het portret van de persoon voor mij kan ik toch nog net de helderblauwe ogen van koning Simon herkennen. De streep in mijn gezicht, die vreselijk brandt, wijst ook op zijn elektrische magie.
Ook Simon nog... Nu ben ik helemaal verloren!
"Ik zou maar geen magie gebruiken, Merlijn", sist hij genietend. "Voor één keer mag jij de weerloze magiebezitter zijn. Wat fijn als we de rollen eens kunnen omdraaien."
Hij lost zowel mijn schouder als mijn gezicht en gaat naast Michaël staan, die tevreden naar zijn bondgenoot lacht. Achter de twee koningen staan allerlei Nachtmerriewezens, waaronder de Zombie van daarnet, vele Weerwolven en andere angstwekkende demonen. Ik kan niets tegen hen beginnen, tenzij ik mijn magie gebruik, maar het ziet ernaar uit dat ik daartoe de kans niet zal krijgen.
"Simon", fluister ik smekend en kijk de koning aan. Langzaam maar zeker herstelt mijn zicht zich weer, waardoor ik hem weer klaar en duidelijk kan zien. Hij is nog geen haar veranderd. Hij is nog altijd diezelfde knappe Tovenaar als toen in de bibliotheek. Toen ik mijn mes tegen zijn adamsappel had gedrukt, recht in zijn ogen had gekeken en erin verdronken was. Het moment dat ik hem gespaard had, ondanks de kans om hem te doden, letterlijk en figuurlijk, voor het grijpen lag. Ik had toen een andere Simon in zijn ogen gezien: de Simon die hij geweest was voor hij Magieland had verlaten. De Simon voor hij het duel tegen mij verloren had. De Simon voordat hij een hebzuchtig monster werd: een sympathieke jongen, die gek was op zijn elektrische magie. Een dromerige jongen, met grote plannen. Een knappe jongen, die net zoals elke andere Tovenaar grootse dingen wou bereiken.
"Alstublieft", smeek ik hem en knijp de aarde in mijn handen fijn tot stofdeeltjes. "Ik heb jou ook gespaard... Red me..."
Michaël en Simon wisselen een blik met elkaar uit, en barsten uit in een schaterlach. De andere wezens volgen hun voorbeeld, maar mijn ogen blijven strak gericht op de koning van Spiegelland. Ook al heeft het kwaad nu bij hem overwonnen, ik weet dat hij diep vanbinnen toch nog steeds een man van eer is. Een man die niet zou willen dat ik, een machtige Tovenares, op zo'n laffe wijze zou omkomen.
"Alstublieft", smeek ik hem opnieuw. Het gelach blijft gewoon doorgaan, waardoor mijn stem niet meer effect lijkt te hebben dan een hopeloos gepiep. Maar Simons lach sterft langzaam weg en zijn ogen snijden doorheen de mijne. Zijn ontspannende lichaam begint plots te rillen. Ik blijf hem wanhopig aanstaren, in de hoop een gevoelige snaar te raken, en blijf met mijn mond de woorden 'alstublieft' vormen.
Simon laat zijn hand doorheen zijn haar glijden en kijkt naar de Nachtmerriewezens en hun koning. Ze lijken niet op hem te letten, aangezien ze nog steeds staan door te drammen over mijn hulpverzoek.
"Vrouwen", lacht Michaël, "zo'n wanhopige wezens! Ze zouden niéts zonder ons, mannen, zijn! Maar ons Merida vergeet één ding..."
Michaël knielt voor mij neer en duwt met twee vingers mijn kin op. Met zijn andere hand geeft hij me een ferme klap in mijn gezicht, recht op de plaats waar ik daarnet de elektrische magiestriem van Simon had ontvangen. Tranen rollen over mijn wangen, onophoudelijk. Ik ben kapot, ik ben radeloos, ik ben wanhopig, ik ben gebroken.
En er is niemand die mij redt!
"Je bent niets meer waard dan een hoopje ellende", vult Michaël zijn zin aan. Vervolgens staat hij weer op en maakt een gebaar met zijn hand.
"Neem haar mee! Haar executie vindt morgenochtend plaats."
Plots, alsof het afgesproken was, stormt koning Simon naar voor. Hij legt zijn arm in een reflex om mijn middel heen en trekt me dicht tegen zich aan. Vervolgens maakt hij een handomzwaai, waardoor we tezamen verdwijnen in een wemel van lichtgrijze magie. Het duurt slechts een ogenblik, maar in enkele seconden tijd heeft hij me in veiligheid gebracht.

Ik tril op mijn knieën en tranen blijven als eeuwige rivieren over mijn wangen stromen. Ik voel dat mijn jukbeen brandt op de plaats waar Michaël zijn vuist tegen mijn gezicht had geplant. Het is koud in deze nieuwe ruimte. En het is er stil, muisstil zelfs. Er ligt een witte vloer op de grond en de muren zijn wit geverfd. Eén volledige muur bestaat uit een lange spiegel, die de kilheid van de kamer duidelijk weergeeft.
"Spiegelland", proest ik tussen mijn tanden uit.
Het valt me nu pas op dat ik nog steeds tegen Simon aanlig. Zijn arm ligt nog steeds beschermend om mijn middel heen. Misschien wel het ergste van al: ik geniet ervan. Ik geniet van de warmte die hij uitstraalt, de bescherming die hij me geeft en van de verborgenheid.
Koning Simon had me gered...
"Welkom in mijn kasteel", gromt hij en duwt me van zich af. Simon staat op en gooit kwaad een elektrische vuurbal in de richting van zijn spiegelbeeld. De spiegel breekt in duizenden scherven, die met veel lawaai op de grond kletteren. Ik daas geschrokken achteruit, tot ik met mijn rug tegen de andere muur kom te zitten. Boven mij hangt een zielig schilderijtje: een plattegrond van Simons doolhof. Met een witte, doorzichtige stift had hij de enige uitweg erop getekend, maar die weg is alleen zichtbaar voor iemand die magie kan zien. Voor Heksen, Feeën en Tovenaars dus, de anderen zien het niet eens. Voor hen is het een doodgewoon schilderij van een doolhof.
"Waarom heb je me gered?" vraag ik met een gebroken stem.
"Had ik dan een andere keuze?" hij kijkt me kwaad via de spiegel aan, die zichzelf weer langzaam aan hersteld.
"Je hebt altijd een andere keuze, Simon", antwoord ik op mysterieuze toon en sta voorzichtig op. Ik loop met kleine passen naar de eenzame koning toe en leg voorzichtig mijn handen op zijn schouders. Zijn huid rilt onder mijn handen, maar hij doet niets. Ik voel zijn sterke magie onder mijn vingertoppen branden en snuif zijn typerende, mannelijke parfum op. Een geur die me aan vroeger doet denken: toen Simon recht tegenover mij stond en me uitdaagde tot een duel. De dag dat hij verloor en Magieland verliet, voorgoed.
"Wat was de echte reden, Koning Simon?" fluister ik dicht bij zijn oor met een verleidelijke stem. "Eer? Plicht? Schuldgevoel?"
Simon gooit zijn hoofd in de lucht en legt zijn hand bruusk om mijn pols. Geschrokken kijk ik hem in de spiegel aan en zie hoe hij mijn handen in de boeien slaat.
"Nee", hij glimlacht schuin. "Ik had nog een meid nodig... En wie zou me nu beter kunnen dienen dan de machtige Merida Merlijn?"
Hij geeft een rukje aan de handboeien en sleurt me vervolgens mee doorheen de gangen. Ik protesteer, duw mijn hielen diep tegen de grond, schreeuw en probeer mijn magie te gebruiken, maar ik lijk machteloos te zijn. Dat is misschien niet zo vreemd: ik ben nu in koning Simon zijn rijk. Hij heeft het hier voor het zeggen en bezit hier macht. Mijn magie is hier zwakker dan de zijne, dus ik zie geen andere oplossing dan braaf naast hem mee te lopen, tot in de donkerste gangen van zijn kasteel.
In de kerkers dumpt hij me in een grote cel. Hij duwt me zo hard de kamer in, dat ik voorover val en rollebollend over de vloer glij.
"Zo", hij lacht. "Hier hoor je thuis."
Ik kijk hem aan, maar ik voel me te gebroken om iets te zeggen of te doen. Ik hoor hoe zijn voetstappen wegsterven en ik van vermoeidheid het bewustzijn verlies.

~⌘~

Koning Simon die Merida redt... :O Stiekem wel romantisch, niet? ;-)

Fantasia 4: Oneindig OnsterfelijkWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu