8.

655 59 13
                                    

Als iedereen slaapt, laat ik mezelf naast Marlon bij het kampvuur zakken. We hebben eerst hevig gediscussieerd of we wel vuur zouden maken omdat onze tegenstanders ons dan makkelijker kunnen vinden, maar uiteindelijk hebben we ervoor gekozen om het toch te doen. Het is al zo lastig overleven hier en 's nachts vriest het nog. Ik wil niet dat er iemand doodvriest.

"Hé," begroet Marlon me terwijl hij een arm om me heen slaat. "Maak je je nog steeds zorgen om Arthur?"

"Wat is dat voor een domme vraag? Natuurlijk maak ik me zorgen om hem."

"Sorry, zo bedoelde ik het niet. Ik vind het ook klote dat hij er niet is."

Zwijgend staar ik in de vlammen. Marlon begrijpt er duidelijk niks van. Ja, ik vind het ook jammer dat Arthur niet hier is, maar het grootste probleem is waar hij dan wel is. Ik hoop zo dat hij ergens op een veilige plek zit. Alles is beter dan de kelder van het paleis. Zelfs als hij verdwaald is in het bos en ons daardoor niet kan vinden, is dat nog beter.

Geknor doorbreekt de stilte, maar ik kan niet met zekerheid zeggen of het mijn eigen maag is of die van Marlon die dat geluid maakt. Als ik had gedacht dat ik buiten de landsgrenzen van Latronis nooit meer met honger de nacht in zou gaan, had ik het flink mis. Het is februari, dus er is amper iets eetbaars te vinden buiten. De vader van Hera had met onze vishaak een paar vissen gevangen en daar moesten we met zijn veertienen van eten. We hebben er allemaal een slokje paardenmelk bij gehad. Vooral voor Kyara vond ik het zielig. Die is niks anders dan luxe gewend. Zelfs voor ons doorgewinterde hongerlijders is deze toestand erbarmelijk, maar voor haar is het een nachtmerrie.

Marlon gooit een tak op het vuur. Vanmiddag zijn we er met een groepje op uit gegaan om zo veel mogelijk hout te verzamelen. Hopelijk is het genoeg om de nacht mee door te komen. "Ik denk nog steeds dat we hier niet al te lang moeten blijven, ook als hij niet meer komt opdagen."

Het klinkt hard, maar wel eerlijk. Van iemand die is opgegroeid in Latronis mag ik niet anders verwachten. Ons eerste instinct is onszelf laten overleven, en daarna pas voor anderen zorgen.

Ik slaak een zucht. "Je hebt gelijk als je zegt dat het hier niet veilig is, maar ik wil niet verder zonder Arthur. Jullie kunnen mij beter hier achterlaten."

"En jou ook nog kwijtraken? Dat lijkt me geen slim plan."

"Bouw ergens anders een nieuw leven op en kom Arthur en mij dan halen. Ik red me wel. Ik kan vissen vangen."

Marlon schudt zijn hoofd. "Waar moeten wij dan van leven?"

"Het zal moeilijk worden in het begin, dat weet ik ook wel. Maar we hebben een hoop zaden verzameld. Op de definitieve nieuwe plek zouden jullie een tuin aan kunnen leggen met tomaten en aalbessen en zo." In gedachten zie ik een vierkant stuk grond vol verschillende soorten gewassen, stralend in de zon. Eromheen staan huisjes die weliswaar primitief zijn, maar prima beschutting bieden tegen kou of regen. Meer hebben we niet nodig. De vrijheid is het belangrijkste.

"Ik denk dat jij onze leider moet worden."

Ik schiet in de lach. "Ja hoor. Ik ben geen leider. Ik bezorg iedereen alleen maar ellende. Jij lijkt me meer het leidinggevende type." Ik ben het liefst in mijn eentje. Van te veel anderen om me heen word ik alleen maar zenuwachtig.

"Nee, echt. Je zou het geweldig doen. Je hebt verantwoordelijkheidsgevoel en je bent een vechter. Wat willen we nog meer?"

"Soms dan." In de arena waren er genoeg momenten waarop ik op het punt stond op te geven. Momenten waar ik niet trots op ben overigens, maar ze waren er wel. Ik wijt ze aan de omstandigheden. Daardoor was ik niet mezelf. En dat is eigenlijk maar goed ook, anders waren Arthur en ik misschien nooit zo close geworden. Shit, Arthur. Het was me net gelukt om even geen rampscenario's van mogelijke martelingen voor me te zien.

(Uitverkoren 3) De machtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu