9.

631 62 20
                                    

Van schrik draai ik mijn hoofd zo snel om dat een pijnscheut door mijn nek trekt. Links van me, op de open vlakte, verwacht ik Arthur te zien staan, maar hij is het niet.

Aeneas is nauwelijks herkenbaar door zijn opgezwollen oog en bovenlip. Zijn ooit helderwitte blouse zit vol vlekken van opgedroogd bloed. Het valt me op dat hij een beetje sleept met zijn linkerbeen als hij dichter naar me toe komt.

Instinctief wil ik naar achteren schuifelen, maar daar zit de muur. Daarom kruip ik maar naar rechts. Ik heb geen zin in een confrontatie met de grootste klootzak die ik ooit gekend heb.

Maar in plaats van me aan te vallen, zoals ik verwacht had, laat hij zichzelf in het zand zakken. "Wat doet een meisje als jij alleen in het bos op dit tijdstip?"

"Dat kan ik net zo goed aan jou vragen," antwoord ik bits.

Doordat Aeneas grinnikt, zie ik dat hij een voortand mist. "Dat bedoel ik niet. Ik dacht dat dat broertje van me zo beschermend was. Heeft hij je zomaar alleen hier gelaten terwijl hij zelf is gaan houthakken of wat dan ook?"

Hij weet het niet. Ik weet niet of dat iets goeds of iets slechts is. Als Aeneas niet weet waar Arthur is dan zit hij vermoedelijk niet gevangen in het paleis. Dat zou Nestor hem echt wel verteld hebben. Hoop groeit in me. Dan is hij misschien toch onderweg hierheen. Waarom duurt het dan zo lang? Is hij ook gewond?

"Nou, je bent er niet spraakzamer op geworden sinds de laatste keer."

"Wat kom je doen, Aeneas?" Mijn vingers klemmen zich op de tak waarmee ik af en toe in het vuur por. Het is dat deze jongen veel sterker is dan ik, anders had ik hem met mijn blote handen gewurgd. Nu kan ik alleen maar afwachten wanneer hij me gaat uitleveren aan de soldaten die naar me op zoek zijn.

"Niet zo vijandig. Ik sta aan jouw kant."

Ik schiet in de lach. Ja hoor, Aeneas aan mijn kant. Dat klinkt even aannemelijk als dat mijn ouders een land hebben gevonden waar de mensen lang en gelukkig leven zonder bloederige evenementen in arena's. Daar trap ik dus niet in.

Zijn hand beweegt naar de rand van zijn broek. Het duurt even voor ik besef wat hij tevoorschijn pakt. Een pistool.

Mijn adem stokt in mijn keel. Dit moet hetzelfde pistool zijn als hij in de arena gebruikt heeft. Hij heeft het dus meegenomen. En nu gaat hij mij ermee doodschieten.

Maar dat doet hij niet. Hij legt het wapen in het zand neer en schuift het naar me toe. "Cadeautje. Ik heb geloof ik wel genoeg mensen gedood."

"Zo'n honderdnegentig," snuif ik.

Aeneas kijkt me aan. "Vind je dat echt?"

"Ja. Jij hebt mijn beste vriendin vermoord."

"Dat heeft ze zelf gedaan. Ik heb haar niet dat bad in geduwd."

Als hij denkt me daarmee minder kwaad te maken, kan hij maar beter gauw een andere tactiek proberen. "Je hebt honderdnegentig onschuldige tieners vermoord."

"En hoofdsoldaat Carver."

Sprakeloos staar ik hem aan. Ik begrijp hier steeds minder van. Sinds wanneer is Carver dood? Was hij daarom niet bij die soldaten die Kyara en ik onderweg tegenkwamen?

"Zeg me alsjeblieft dat Arthur iets te eten aan het zoeken is. Ik ga kapot van de honger. Je wilt niet weten hoe lang ik door dat klotebos heb gezworven."

Zachtjes schud ik mijn hoofd. "Arthur is hier niet."

"Ja, dat zie ik. Maar komt hij snel terug?"

"Je begrijpt me verkeerd. Ik weet niet waar hij is."

De blauwe ogen van Aeneas worden groter. Hun oogkleur is het enige dat Arthur en hij gemeen hebben. Die hebben ze van hun vader. Ik kan niet anders dan hopen dat dat het enige is dat ze van hun vader hebben. "Niet?"

(Uitverkoren 3) De machtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu