Tegen het eind van de morgen komen we aan bij de open plek waar de hele groep de eerste dag verbleef. Nu is het een kwestie van de rivier volgen, wat we dan ook doen totdat het donker wordt. Het liefst wil ik nog meer kilometers maken, maar we zijn alle drie kapot. Daarom bouwen we een vuurtje – inmiddels hebben we lucifers, uit het finalemagazijn – en kruipen dicht tegen elkaar aan.
De volgende morgen zetten we onze tocht voort. De hele dag lopen we door de wildernis. Ik let goed op tekenen van de verwoesting van de aarde, maar het enige dat we zien zijn omgevallen bomen, rotsblokken die ineens midden op het pad liggen en enkele grote, kale vlaktes waar nog geen grassprietje op groeit. Niks dat eruitziet alsof het giftig is of enge ziekten verspreidt. Maar er is ook geen teken van andere mensen, dus blijf ik me afvragen hoe de wereldbevolking jaren geleden aan haar eind is gekomen. Kan het dan echt zo zijn dat zij allemaal zijn weggevaagd door natuurrampen en wij gespaard zijn gebleven?
Als we tegen de avond nog geen spoor van de andere vluchtelingen gevonden hebben, begint de moedeloosheid toe te slaan. We zeggen het geen van drieën, maar ik weet dat we allemaal bang zijn dat we ze nooit meer terugvinden. Tot er op een gegeven moment, een eindje van de rivier af, vlammen oplichten in het donker.
Uit opluchting wil ik meteen op het vuur af rennen, maar Aeneas houdt me tegen. "Wat als het soldaten zijn? We moeten eerst zeker weten dat het veilig is."
Daar heeft hij gelijk in, dus probeer ik mezelf tot rust te manen en sluip langzaam met hem en Arthur door de bosjes. Langzaam maar zeker naderen we het vuur, en wordt meer van de omgeving ervan duidelijk. Zoals de twee mensen achter het vuur en de enorme schaduw achter hen. Wat is dat in vredesnaam?
Als we nog dichterbij komen, herken ik het donkere haar van mijn vader en het gemillimeterde kapsel van Marlon. Nu kan ik mezelf niet meer inhouden. Ik ren op ze af en sla mijn armen om mijn vader heen.
"Deia!" roept hij verrukt uit. "Heb je Arthur gevonden?"
"Ja, en niet alleen hem." Ik knik in de richting van Aeneas, die samen met zijn broertje het struikgewas uit komt.
Mijn vader werpt een vertwijfelde blik op de oudste consulszoon. "Aeneas?"
"Hij staat aan onze kant," verklaar ik. Het moet voor mijn vader dus ook een verrassing zijn geweest dat hij expres mis schoot. Dat vermoeden had ik al.
"We hebben spullen," zegt Aeneas terwijl hij zijn rugzak bij het vuur laat vallen en er zelf achteraan ploft. Arthur volgt zijn voorbeeld.
"Laat zien," verzoekt Marlon.
Gapend duw ik een hand tegen mijn mond. "Dat kan morgen ook wel, toch?"
Dan pas valt het me op hoe verschrikt mijn vader me aan zit te kijken. "Deia, wat is er gebeurd? Gaat het wel met je? Heb je gevochten?"
O ja, het bloed op het shirt. Dat was ik alweer vergeten. Mijn schouder doet gelukkig ook al iets minder veel pijn.
"Dat is mijn schuld," zegt Arthur beschaamd. "Ik zag haar aan voor een soldaat en stak haar neer. Maar het gaat goed met je, toch?"
Ik knik. "Het gaat wel. Waar is mam?" Argwanend staar ik naar het ding dat vanuit de verte die grote schaduw leek. In werkelijkheid is het een gebouw, een enorm gebouw. Ik schat dat het net iets kleiner is dan het volledige centrum van Latronis.
"Je moeder is binnen, net als de rest. We hebben dit uitgekozen als onze nieuwe woonplek zodat we niet eerst huizen hoeven te bouwen. Ik heb geen idee wat het is, maar het ziet er stevig uit. Vast een overblijfsel van de oude wereld."
Verwonderd staar ik naar het gebouw, dat opgetrokken is uit grote blokken steen. Het heeft een spits dak en een toren die boven alle bomen uitsteekt. "Indrukwekkend. Ik vraag me af waarom dit ooit gebouwd is."
JE LEEST
(Uitverkoren 3) De macht
Science FictionOm haar vader in leven te houden, moet Deia voldoen aan eisen die Nestor stelt. Doet ze dit niet dan zal ze hem alsnog verliezen. Maar kan en wíl ze wel een keuze maken? Cover door @glittersinmijnhaar