Voorbij de tunnel

715 51 2
                                    

Kreunend probeer ik me te bewegen. Mijn schouder laat dat niet toe, en ik ga weer tegen de koude muur aan zitten. Ik ben moe, maar kan de slaap niet vatten. Honger roert onder het wateroppervlak en de Vleermuizen weten dat ze uit mijn buurt moeten blijven.

    Na wat een eeuwigheid lijkt te duren, komen de bergen in zicht. Mijn hart trekt ineen als de wind die tussen de bergtoppen waait me lokt. 'Prachtig is het niet?' Ik kijk verbaast op als de zware en vibrerende stem van de Vleermuis boven me klinkt. 'De aantrekkingskracht van de bergen.'

    Ik kijk naar de lucht boven de bergen. De wolken lijken te bewegingen in... een koker. 'Wat is dat?' Ze kolken om elkaar heen, strekken zich uit over de hele hemel, verder dan ik kan kijken. Het is prachtig, bijna als een dans.

    'Dat daar? Dat is de tunnel naar Dat Wat Er Achter Ligt. Jullie mensen noemen het ook wel Hemel of Hiernamaals.' De Vleermuis glimlacht vriendelijk naar me, maar dan herinner ik me weer wat ze net hebben gedaan met Rileys mensen, en wend mijn blik af. Ik ben niet van plan om aan te pappen met de vijand. Ik ben juist van plan om zo snel mogelijk te ontsnappen. 

   Maar daar gooide mijn schouder als snel roet in het eten. De wond in mijn schouder geneest sneller dan normaal, maar dat kost me meer energie. Energie die ik niet heb. 

    Zodra de Vleermuis me op de grond zet en ik meer kans heb om iets uit te halen, probeer ik hem te overmeesteren. Mijn tanden klappen een paar centimeter van zijn nek af dicht. De andere Vleermuizen merken wat er aan de hand is en trekken me bij hun soortgenoot vandaan. Ik brul hongerig, verzet me tegen hun leren klauwen. 

    Ze smijten me in een cel, waar ik nu nog steeds zit. Bloed dat uit de wond is gegutst toen ik mijn schouder weer opentrok tijdens mijn worsteling, plakt mijn rug tegen de muur. Ik kan me niet bewegen, niet alleen omdat alles zo pijn doet, maar ik ben te moe. Als ik me niet snel voed val ik flauw, en ga uiteindelijk dood. Mijn lichaam zal niet stoppen met me leegzuigen totdat de wond helemaal genezen is.

  Door mijn fladderende oogleden zie ik hoe de celdeur word geopend en een Vleermuis in de opening verschijnt. Hij is kleiner als de rest, misschien anderhalve kop groter, en zijn huid is gitzwart, minder inktachtig. 

    Als hij een stap mijn kant op doet, druk ik me tegen de muur. Mijn adem komt sissend tussen mijn tanden door als ik mijn schouder bezeer. 'Rustig maar, ik wil je geen pijn doen.'

    'Waarom ben ik hier dan?' grom ik nukkig, mijn ogen op zijn keel gericht. Vreemd genoeg kan ik het ritme van zijn hartslag hier al voelen, het geluid van zijn stromende bloed. O god, ik lijk wel een vampier. Zo te merken heb ik echt honger.

    De Vleermuis knielt en speelt met de steentjes die van het plafond naar beneden zijn gevallen. Tot hoevere ik het heb kunnen zien is heel het fort van de Vleermuizen gemaakt uit steen van de bergen. Het plafond van mijn cel is hoog, met stalactieten die me zullen doorboren als ze naar beneden vallen. 'Het heeft geen haast. Ik zal me eerst voorstellen.' Hij steekt zijn klauw uit. Zijn vleugels zijn tegen zijn huid aangevouwen, waardoor het een normale arm lijkt. 'Mijn naam is Barnabas, maar iedereen noemt me Bas.'

     Aarzelend schud ik zijn hand, de geur van leven negerend. Ik weet niet of ik Vleermuis zo lekker ga vinden. Ze ruiken... apart. 'Violet.' Zijn hand is verbijsterend warm. Hij lijkt meer menselijk als de rest, op zijn leren huid na. Zijn bruingele ogen onderzoeken me aandachtig. 'Ze hadden me al vertelt dat je menselijk was, maar er is iets aan je.' Hij strijkt over mijn wang. Ik verstar onder zijn vingers. 'Iets aparts.' 

     Ergens slaat er een deur dicht en Bas trekt zijn hand snel terug. Een andere Vleermuis, eentje in harnas en een hellebaard in zijn hand, kom de cel binnen. Bas komt overeind en kijkt afwachtend en een beetje ongeduldig naar de man. 'Diner is klaar.' 

     Bas wilt me zijn hand geven, om me te helpen opstaan, maar bedenkt zich. 'O ja, jij eet mensen hé?' Hij veranderd van onderwerp voordat ik er iets op kan zeggen. 'Dat ziet er pijnlijk uit.' Hij wist naar het gat in mijn schouder.

     'Het geneest vanzelf. Ik moet alleen wat rust nemen en mijn energie terug krijgen.'

    Bas knipoogt, charismatisch. 'Volgens mij hebben we nog wel een paar misdadigers waar we vanaf moeten.' Ik probeer niet ineen te krimpen. Hij staat op, glimlacht nog een keertje breed en verdwijnt dan achter de soldaat aan. 

     Als hij weg is probeer ik me van de muur af te zetten. Ik moet op mijn knokkels bijten om niet te schreeuwen. Het lukt me om op mijn hurken te zitten, voordat de deur weer open zwaait. Een soldaat duwt een man met vettig zwart haar en een ingevlochten baardje. 

      De deur gaat weer dicht en de man krabbeld overeind. Als hij me ziet, springt hij bijna een meter in de lucht van schrik. Ik staar hem aan vanonder mijn haar. In zijn ogen zie ik er vast net zo vies uit als hij in mijn ogen. Dit kan maar een ding betekenen. Avondeten.

     Ik sluit voor een moment mijn ogen, word een met mijn eigen zintuigen. Als ik mijn ogen weer opendoe, zijn al mijn gevoelens geblokkeerd en laat ik mijn tanden, die scherper zijn als normaal, zien aan de doodsbange man. 

     Hij weet wat er komt, maar kan me niet tegenhouden als ik op hem spring en mijn handen in zijn hals laat zinken.

1: Valse belofteWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu