Verscheurd

644 53 1
                                    

Tegen de tijd dat Bas me komt halen, is de wond in mijn schouder al dicht. Wat er nu nog overblijft is een bleek, lelijk litteken dat zich als een spinneweb over mijn schouder uitspreid. Het doet geen pijn, maar ik zie er bijna monsterlijk uit. Het is als een uithangbord. "Pas op, moordenaar."

    Ik zit met opgetrokken knieën tegen de muur. Aan de andere kant van de cel ligt de man, zijn ogen opengesperd, maar alleen een doorweekt stuk stof om zijn keel heen gebonden dat erop wijst dat hij dood is. Zijn bloed heeft hij nog, het zit vast in zijn aderen, wachtend op een hart dat het kan rondpompen. 

    Met een vies gezicht veeg ik het kleine beetje bloed dat op mijn lippen is gekomen af aan mijn rok. Als je het stof om zijn hals losknoopt, zal je zien dat ik mijn tanden diep in zijn nek heb laten zinken. Ik ben geen vampier, houd niet eens van de smaak van bloed. Dit is de enigste manier waarop degene waarvan ik me voed niet veel pijn lijd. Het gevoel dat je ziel uit je lichaam word gerukt is erger dan naar hel gaan, heeft Celine me verteld. Zo is het sneller voorbij.

    Het is niet mijn bedoeling om mensen pijn te doen, maar ik ben er nog niet klaar voor om dood te gaan. Vreemd, als je erover nadenkt. Ik ben al eens dood gegaan, en toen kwam ik ook hier terecht. Jaren geleden was ik niet bang toen Riley me naar Ergens haalde, en ik had juist gesmeekt of ze me wouden gaan. Nee, als kind was ik niet bang voor doodgaan.

   En trouwens, een gat bijten in iemands keel is ook een stuk fijner voor mij. Zo hoef ik niet in hun ogen te kijken.

    De deur zwaait weer open. Bas kijkt eerst naar het levenloze lichaam van de misdadiger in de hoek, voordat hij de wachter achter hem wenkt en zich tot mij keert. 'Kom op. Mijn vader wilt je ontmoeten.' Hij grijpt mijn bovenarm en sleurt me de cel uit. Ik kijk achterom. De wachter gooit het lichaam over zijn schouder, voordat we de hoek om gaan en het beeld geblokkeerd word. 

    Bas kijkt naar mijn schouder, waar een uur geleden nog een gigantisch gat in zat. 'Genezen zo te zien?' Zijn ogen flikkeren op een vreemde manier en ik ril onder zijn leren hand. 

    'Ja, bedankt.' Mijn vuile rok glijd over de vloer en ik merk pas hoe slecht ik er wel niet uitzie als we een paar groepjes passeren. Ze kijken me geïntresseerd en tegelijkertijd afkeurend aan. Ik sla mijn ogen neer en het enigste wat me ervan weerhoud om in elkaar te krimpen, is Bas' greep en het feit dat hij niet zo ongelovelijk lang is als de rest. 

    Het fort van de Vleermuizen is niet zo gigantisch als Rileys kasteel, constanteerde ik. Ze laten het groot lijken, met gangen die op elkaar lijken en veel kruispunten. Als ze zou proberen om te ontsnappen, bestaat er een kleine kans dat je de uitgang vind. 

    Gelukkig weet Bas precies waar we heen gaan en we lopen onder een hoekig gehouwen boog. De kamer waar we in lopen heeft de vorm van een ovaal, met een plafond dat zo hoog is dat er zonlicht door de gaten komt. Vleermuizen vliegen door de gaten in en uit de grot. Ingang gevonden. 

  De wand tegenover ons is versierd met beelden en stalagmieten die een soort glinstering afgeven. De ruwe vormen van de beelden hebben iets aantrekkelijks. Maar het meest indrukwekkende is wel de troon tussen de stalagmieten.

     Ik ben nog nooit zo'n grote troon gezien, met uitgehouwen vleermuisvleugels die zich achter de rugleuning uitstrekken. Tekeningen van oorlogen zijn op de leuningen getekend en strekken zich als de takken van een boom over de muur. Ik ben zo in beslag genomen door het spectakel, dat ik niet zie hoe de man op de troon ons wenkt.

    Bas trekt me mee. Bij de voet van de troon blijft hij staan en buigt. Het duurt even voordat ik door heb dat ik ook moet buigen, en met een rood hoofd buig ik door mijn knieën, de starende blikken die op me gericht zijn negerend. 

1: Valse belofteWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu