zevenentwintig

4 1 3
                                    


Hij keerde terug in het café waar hij ook zijn kamer had. Niemand keek hem recht in zijn ogen aan en iedereen bleef afstandelijk. Zelfs de barman gaf hem geen knikje. Hij had het verband nog om zijn oor zitten. Zwijgend liep hij de trap op naar zijn kamer. Hij sloot de deur af en keek rond. Alles lag er zoals hij het er blijkbaar had achtergelaten. Zijn ezel lag op de grond, en de vloer zat onder de verfspetters. Er lagen overal scherven van glas. Hij tilde de ezel op en zette hem weer neer. Hij nam het doek dat op de grond lag. Hij keek naar de schets die hij erop had gemaakt en zette hem tegen de muur. De scherven liet hij liggen. Hij stapte er voorzichtig overheen en deed zijn raam open. Een koele wind blies in zijn gezicht. Hij ging zitten op de vensterbank en liet zijn been uit het raam hangen. Hij keek naar het uitzicht, naar de heuvels van Arlès. Willekeurig liep er een traan over zijn gezicht. Hij voelde zich afgesloten van de wereld, alsof hij een buitenstaander was en niemand met hem wilde praten. De zon zakte langzaam weg achter de heuvels en hij sloot zijn ogen. Morgen zou hij gaan schilderen.

Vincent | ✓Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu