XXXVIII

64 10 2
                                    

Die nacht, toen de rust stilaan wederkeerde in de slapende stad, keek een macabere albino uit het raam van een donker kamertje in een oud appartementsblok waar al vijftig jaar niemand anders meer woonde

Deze afbeelding leeft onze inhoudsrichtlijnen niet na. Verwijder de afbeelding of upload een andere om verder te gaan met publiceren.

Die nacht, toen de rust stilaan wederkeerde in de slapende stad, keek een macabere albino uit het raam van een donker kamertje in een oud appartementsblok waar al vijftig jaar niemand anders meer woonde. Zijn behuizing op de tiende verdieping was volledig bedekt met rottende planken, die kraakten bij de lichtste bries - zelfs de ramen waren dichtgespijkerd, met een opening tussen twee planken waardoor de man naar buiten kon kijken. Het enige licht in de kamer was afkomstig van een vuurvlieg, die de oude heer gevangen had in de tijd dat de gloeilamp nog niet bestond. Bij het minste straaltje zonlicht voelde hij zijn huid immers verschrompelen, alsof hij een slak was waar zout op gestrooid werd.

De man draaide voorzichtig zijn hoofd om; het arme vliegje fladderde vrolijk en nietsvermoedend door de kamer. De albino strekte zijn arm uit zodat het beestje op zijn vinger kon gaan zitten. Na enkele tellen gebeurde dat.

"Cnoop, mijn trouwe kameraad", sprak de man het diertje toe. "Je staat nu al honderden jaren aan mijn zijde. Het is tijd om terug te gaan naar daar waar je thuishoort." Hij bracht zijn vrije hand naar de kier tussen twee planken en stak zijn vingers ertussen. "Wees vrij, mijn vriend!"

Na het horen van die woorden spreidde het diertje zijn vleugels uit en waaide hij mee met de wind. De albino bleef hem nog even nakijken door de kier tot de nachtelijke wolken de vuurvlieg hadden opgeslokt.

Toen het beestje in de verte was verdwenen, hoorde de oude heer heel zacht gehijg, dat van buiten leek te komen. Daar is rang twee, dacht hij verheugd, terwijl een voorzichtige glimlach zijn ingevallen gezicht decoreerde. En hij had het bij het rechte eind: tegen de donkerrode bakstenen van het appartementsgebouw, klom een man, volledig in zwarte stoffen gehuld en met zuignappen aan zijn handen en voeten, als een behendige hagedis naar boven. Zijn gelaat werd verborgen onder een bivakmuts zonder oog- of mondgaten. Dit individu klom zo sierlijk naar boven als een balletdanser - en dat zonder touwen of netten die hem konden opvangen indien hij naar beneden zou vallen.

Toen deze waaghals de tiende verdieping bereikt had, greep hij zich vast aan de gietijzeren regenpijp en ontdeed hij zijn handen van de zwarte, lederen handschoenen waar de zuignappen aan hingen. Hij slingerde naar het dichtstbijzijnde, dichtgetimmerde raam en nam een plank beet, maar zijn voeten vonden geen steun in de ijskoude lucht. Dit individu keek vluchtig naar beneden en zag zijn benen bungelen, en zo'n vijftig meter onder hem zag hij de handen van de zwaartekracht die hem elk moment los konden trekken. Echter was hij de kalmte zelve. Hij zwaaide zijn benen de lucht in en slaagde erin zijn voeten op de vensterbank te zetten. De man hees zichzelf op en ging rechtop staan zonder zich nog vast te houden. Hij bracht zijn handen naar zijn gezicht en nam zijn bivakmuts af, die hij naar beneden liet dwarrelen. Toen draaide hij zich om, in de richting van het raam, en begon hij uit alle macht aan één van de planken te trekken. In een simpele beweging was de plank los; het gat was net groot genoeg om zijn flexibele lichaampje door te proppen.

Als een slang liet hij zichzelf gracieus naar binnen glijden. De kamer waarin de man uitkwam was aardedonker - zelfs het straaltje nachtlicht dat naar binnen viel was geen waardig tegenstander voor de duisternis die er heerste - en in de hoek zat een albino, ineengedoken in zijn rolstoel.

De durfal wist wat hem te doen stond: hij nam de plank weer en gebruikte zijn knuisten als hamer om hem weer vast te timmeren. Toen hij dat gedaan had, richtte de albino zich weer op en rolde dichterbij.

"Kapitein Haak, welkom", sprak hij zijn gast toe en hij gebaarde naar een houten stoel.

Haak moest even wachten tot zijn ogen ietwat gewend geraakt waren aan het duister en toen hij enkele vormen kon ontwaren nam hij plaats. De albino zat voor hem; zijn bloedrode ogen leken op te lichten in de donkerte.

"Melchior." Kapitein Haak bracht zijn lippen naar de gerimpelde hand van de albino en kuste die eerbiedig.

"Mijn waarde Haak," zei Melchior verheugd, "de redder van de Haakclub. Dankzij jou is agent Post verleden tijd. En niet alleen hij, maar ook de Breiclub is ten val gekomen."

Haak grinnikte en krabde aan zijn kin. "Ik deed enkel wat u me had opgedragen. En zonder die Italiaan van rang vier was het me nooit gelukt."

"Daar heb je gelijk in. Hij houdt zich voorlopig nog gedeisd in een onderduikadres, maar wanneer hij terugkomt zal ik hem bevorderen tot rang drie. Dat is wel het minste wat ik kan doen." Melchior staarde even zwijgend voor zich uit. "O ja, ik was je bijna vergeten dit te geven", zei hij en hij graaide in de zak van zijn bordeauxrode vampierencape. "Hier, je nieuwe identiteitskaart."

Kapitein Haak nam het stukje plastic aan en kneep zijn ogen tot spleetjes om te kunnen lezen wat erop stond. Naast een fotootje van zijn kop, las hij de naam Pjotr Kerr. De naam waarmee hij vanaf nu door het leven zou gaan.

De albino leunde naar achteren en slaakte een tevreden zucht. "Ik stel voor dat je zo snel mogelijk het vliegtuig neemt. Hoe langer je in Ravenburg blijft, hoe groter de kans dat iemand je herkent. Iemand van rang vijf zal je opwachten aan de luchthaven en hij zal je met een privévliegtuig naar Minsk brengen."

Haak knikte peinzend. Verdriet om wat hij achterlaten moest, voelde hij niet; hij had dit immers al eerder gedaan. "Is er nog iets waar u mij voor nodig hebt?" vroeg Haak met zijn stem zo diep als het Baikalmeer.

Melchior krabde aan zijn kruin, die bedekt werd met dunne, witte haartjes. Hij rolde zijn rolwagen wat dichter bij Haak. "Zeg mij eens, Kapitein Haak, hoe heb je iedereen om de tuin kunnen leiden? Vertel mij exact wat er gebeurd is, die avond in de fabriek."

Haak frunnikte aan zijn gouden kettinkje, waar het Romeinse cijfer II in gekrast was. "Goed, maar het is een lang verhaal." Hij grijnsde kwaadaardig.

Post MortemWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu