XXI. De dolk

337 24 8
                                    

Arther was aan het lunchen met enkele andere wachters. Voor hem op tafel stonden manden met dampende broodjes, croissants, kommetjes pruimenjam, vers, vlees, fruit, room, bier. Hij watertandde. Vanochtend had hij niet ontbeten en had een knagende honger. Vlug griste hij twee puntbroodjes en een croissantjes uit de mand en legde ze op zijn bord. De lunch was vaak de meest gezellige tijd voor Arther, aangezien ze met z'n allen aan een grote tafel zaten en praatten. Ze praatten over vrouwen, drank, boeken. Alles kwam ter sprake. Arther sneed het eerste broodje open waar een walm van hitte uitstroomde. Hij nam een ruime hoeveelheid pruimenjam, smeerde het op zijn broodje en nam een hap.
"Ik heb een meisje ontmoet," begon een oranjeharige jongeman, Wendell. Hij droeg een grote grijns op zijn gezicht.
"Haar naam is Eleonora. Ze werkt als serveerster in de Falk."
Een paar mannen grinnikten, zo ook Arther. Wendell was elke week opnieuw stapelverliefd op een ander meisje.
"Jouw relaties," sprak Arther toen hij zijn hap had weggewerkt, "zijn nog korter dan dat lontje van jou."
De wachters bulderden het uit.
"Helemaal niet!" schreeuwde Wendell, maar ook hij lachte nu.
Arther nam nog een grote hap van zijn broodje. Een druppel jam lekte op zijn bord.
"Nou Arther, veel korte relaties hebben is nog altijd beter dan jouw record van 'geen relaties voor twee jaar'," zei Wendell toen.
"Wendell, ik heb er simpelweg geen tijd voor."
"Arther's relaties duren nog altijd net zo lang als de oorlogen met Ximnas en Waldem," zei een andere jongeman, Zeke.
Hij wachtte even voordat hij verder sprak, maar Arther kon het amusement in z'n ogen zien sprankelen.
"Die zijn drie jaar geleden afgelopen!"
Geschater vulde de zaal. Ook Arther besloot maar mee te doen. Ertegenin gaan had geen zin.
Hij nam een grote slok bier. Zeke, die naast hem zat, stompte hem plagend op zijn schouder. Arther had er geen problemen mee. Eigenlijk was hij blij dat ondanks hij het Hoofd van de Koninklijke Wacht was, de andere mannen nog grappen durfden te maken.
Plots kwamen de twee wachters van vanochtend binnenlopen.
"Hoofd, we hebb'n u nodig," zei de jongen met de helblonde haren.
Hij leek ernstig. Vlug knikte hij naar de andere wachters en liep achter de twee aan de kamer uit.
"Wat is er aan de hand?" vroeg Arther op een fluistertoon.
"Dat meisje, Gwendolyn Waylen."
"Wat is er aan de hand?" herhaalde Arther zichzelf. Zijn armspieren spanden zich aan.
"Ze liep door de Paleistuin, en daarna naar het bos erachter. Niets vreemds op te merken. Maar 'n gil weerklonk uit de bossen, en ze is nog niet teruggekom'n. Wat er is gebeurd, dat weet ik niet, m'neer. Maar haar schoenen lag'n in het bos, en het meisje hebben wij niet gezien." Zijn accent was Zuidelijk.
"Klonk er een stem van een ander? Andere voetsporen?"
"Niets, m'neer," antwoordde de blonde.
"Één van jullie wil ik mee. De ander blijft bij de Prinses.
Waar is Willow?"
"Haar vertrekken."
"Goed. Jou," Arther wees de man met de zwarte haren aan, "wil ik bij Prinses Willow's vertrekken. En jou," hij wees naar de blonde jongen, "neem ik mee naar de tuin." Arther twijfelde niet aan de nieuwe, jonge wachter, maar als het om de veiligheid van de Kroonprinses ging, nam Arther geen risico's. Van de andere wachter, als hij het goed had was zijn naam Daon, wist hij wel degelijk dat hij goed was; hij had hem persoonlijk getraind.
Terwijl Daon de andere komt op liep, statig, liepen de blonde wachter, waarvan Arther de naam niet had onthouden, en hij terug naar de Paleistuin.
"Waar heb je haar gezien? Het bos is groot," zei Arther tegen hem. Ze liepen snel.
" 'T stuk bos achter de fontein."
"En haar schoenen?"
"Dieper."
"Er was geen sprake van een tweede persoon?"
"Niem'nd gezien, maar ik sluit het niet uit."
"Verdomme." Arther mompelde er nog wat onverstaanbare scheldwoorden achteraan.
"Als er iemand op de Koning uit is, kan hij werken met gijzelaars." Hij balde zijn vuisten.
"Lat'n we snel zijn."

Toen ze beiden eenmaal buiten stonden, renden ze naar het stuk bos achter de fontein. De fontein was een imposant bouwwerk, en was gedetailleerd tot in de kleinste puntjes. Bovenop stond een grote, Majestueuze Uil; het symbool van Keladrys. Om de uil heen stonden kleine rozen, waar waterstraaltjes uit spoten. Op de steen eronder was een reliëf gehakt. Het reliëf beeldde het verhaal uit van de oorlog- en de overwinning- tegen Deanerys.
Al snel stonden ze aan de rand van het prachtige bos. De frisse geur van grond en bladeren vulde het mooie beeld van de bomen aan.
En dieper het bos in vonden ze wel degelijk twee gouden schoentjes, beide een paar meter uit elkaar, en op hun kop. Arther raapte ze op en gaf ze aan zijn partner. Hij speurde de verse aarde af naar meer voetsporen, maar vond ze niet. Hij beval de jongen de linkerkant van het bos te doorzoeken, terwijl het Hoofd de rechterkant deed.
Hij observeerde het bladerdak op teken van beweging, maar zag ook daar niets. Één keer eerder was het voorgekomen dat een moordenaar zich in het dichte bladerdak had verscholen tijdens de Jacht, waar de Koning maar al te graag aan deelnam. Er kwam een pijl van bovenaf geschoten, maar die miste de Koning. In plaats daarvan boorde de pijl zich een weg in de arm van Wendell, toen.
Maar niemand verschool zich tussen de bladeren.
Het viel Arther op dat het bos verderop een stijle bocht. naar beneden maakte. Daar zou een gijzelaar niet langer te zien zijn vanuit de Paleistuin.
Maar voordat hij tijd had er naartoe te lopen, riep de blonde wachter iets van de andere kant.
"Arther! Hwi isse!" Wat hij zei, kon Arther niet verstaan, maar hij had vast een goede reden om hem te roepen, dus Arther snelde naar hem toe.
Ook hij stond aan de rand van de helling. Zijn ogen waren groot. Arther volgde de jongen zijn blik en begreep zijn verstomde uitdrukking.
Aan de voet van de helling lag een meisje met een ooit witte jurk en bessenrode haren.
Zonder na te denken snelde hij de heuvel af, half glijdend, wat hem een boel schaafwonden aan zijn benen benen bezorgde. De jongen volgde snel. Iets glimmends schitterde tussen het klimop op de helling. Arther besteedde er geen aandacht aan. Zijn partner echter, raapte het op.
Toen hij beneden was, kon hij bevestigen dat het om Gwendolyn ging. Haar witte jurk, die niet langer wit was, maar nu onder bruine en rode vlekken, zat vol scheuren, en haar gezicht, benen en armen zaten onder schaafwonden. Haar pols in het bijzonder zag er niet goed uit; hij was blauw en gezwollen.
Maar waar hij zich het meest zorgen over maakte, was de zijkant van haar hoofd. Een diepe snee liep vanaf de slaap naar beneden tot haar wang.
En ze was bewusteloos.
Maar ze ademde.
Plots besefte Arther dat ze hier weg moest. De snee bloedde nog steeds. De aarde rond haar gezicht was donkerrood. Het gezicht van het meisje was lijkbleek- witter dan hij bij haar eerder had gezien.
Vlug tilde hij Gwendolyn op, en was verbaasd hoe licht ze was. Haar haren vielen als een waterval van vuur over zijn arm.
Arther keek omhoog, de helling op, en zuchtte.
Hoe kom ik samen met haar boven?
Maar de vraag die hem het allermeest bezighield was: Hoe is ze hier beland?
Hij begon samen met de jongen uit het Zuiden de klim naar boven. Hij moest goed kijken waar hij stapte; hij hoefde maar een keer zijn voet verkeerd neer te zetten, en hij en Gwendolyn zouden vallen.
Het meisje voelde koud onder zijn armen. Er moest snel een dokter komen zodra ze binnen waren, dus stuurde hij de nieuwe wachter vooruit.
"Jij, haal een dokter en laat hem naar mijn kamers sturen. Dat is de dichtstbijzijnde afgesloten ruimte vanaf hier. Zeg wat de verwondingen zijn, dan kan hij, of zij, zich er op gereedmaken."
De jongen knikte en werkte zich een weg omhoog. Haar hoofd was nog niet gestopt met bloeden. Arther wist niet hoe lang ze hier al lag, en hoe lang ze de snee had, maar hij twijfelde er niet aan dat ze dood zou bloeden als het niet snel gehecht werd. Hij legde Gwendolyn neer en pakte haar eens prachtige jurk vast. Hij gaf er een flinke ruk aan, en de stof scheurde verder. Hij probeerde een rechte lap van de rok af te scheuren, en probeerde zodra dat gelukt was, hem zo schoon mogelijk te vegen. Vervolgens wikkelde hij het stok stof om de diepe snee heen, en trok hem strak aan.
Hij pakte haar weer voorzichtig op. De lap die om haar hoofd zat werd langzaam net zo rood als haar haren. Hij probeerde sneller de helling te beklimmen.
De manier hoe ze hier terecht was gekomen, was net zo mysterieus als het meisje zelf. En tot nu toe had ze zijn werk alleen maar moeilijker gemaakt.

Ogen als smaragdWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu