XXIII. Een dolhof van vragen

235 20 2
                                    

"Maar terugkomend op mijn allereerste vraag," sprak Mikhail, "waarom konden jullie mij niet vragen mee te komen?" Hij had nog steeds hoofdpijn.
"Het spijt ons daarvoor, maar we mogen onze locatie niet vergeven," antwoordde de man met de stoppels.
"En daarbij," begon weer een ander, "door het gevecht wisten wij zeker dat er niemand achter ons aan zou komen. De stad wemelt van spionnen van de Koning."
Mikhail knikte. Hij vond nog steeds dat ze hem op een minder gewelddadige manier hadden kunnen meenemen, maar besloot het te laten voor wat het was.
"En natuurlijk," sprak de man met de stoppels, "mijn naam is Koal. Ik ben de leider van de Crysa's. Dit," hij wees naar de zwartharige man en een jongeman, van rond zijn leeftijd, met donkerblonde krullen, "zijn Allan en Catos. En zij," hij hield een hand uit naar de twee andere mannen die Mikhail net hadden vastgegrepen, "heten Frey en James."
Alle mannen knikten naar Mikhail.
"Weten jullie meer over Alexa?" vroeg Mikhail toen vlug. Hij moest weten of Alexa veilig was, en of ze geen rare streken uithaalde die haar haar kop konden kosten.
"Enkel dat ze veel boeken leest, waaronder een boek met de stamboom van de koninklijke lijn. Dat vond ze toevallig toen ze haar kamers aan het opruimen was," antwoordde James.
"Het is een gelukkig toeval dat ze Gwendolyn, of Alexa, dient. Zelf weet zij nog niets over dit alles. Wij kregen gisteravond pas bericht van de Qynn," zei Koal.
"Kunnen jullie niet met jullie informant spreken?"
"Morgenavond."
"Je bent welkom hier te overnachten, als je dat wilt," sprak Catos toen.
"Ik haal mijn spullen en dan kom-" Mikhail werd onderbroken door Catos.
"Ik ga met je mee. Ten eerste zul je niet weten waar je bent als je omhoog komt, en ten tweede zul je ook niet weten hoe je terug moet komen alleen."
"Goed. Zolang ik niet meer buiten bewustzijn wordt geslagen, liever."
De mannen lachten, en ondanks dat Mikhail het wel degelijk serieus bedoelde, besloot hij ook te lachen. Deze mannen kon hij beter te vriend houden.
"Hier is je zwaard, Mikhail," sprak Koal. Mikhail knikte en liet zijn vertrouwde zwaard weer in zijn schede glijden.
Voordat hij wist wat er gebeurde werd er een muffig doek voor zijn ogen gebonden.
"Het spijt ons, maar niemand mag ons hoofdkwartier vinden, Mikhail," sprak er één van hen. Mikhail kon niet langer zien wie. "Ook jij niet."
Hoewel Mikhail dit een tikkeltje overdreven vond, knikte hij en werd, volgens hem, naar de ijzeren deur geleid. Hij hoorde een klik van een deur die van het slot gehaald werd, en werd weer doorgeduwd.

En inderdaad, toen Mikhail buiten stond, zijn blinddoek af, had hij geen flauw benul waar hij stond. Catos stond naast hem.
"Ik vermoed," zei hij zachtjes, "dat je geen idee hebt waar je je nu bevind."
"Nee, dat klopt." Mikhail verwachtte nu een locatie te horen, maar Catos zei enkel: "Mooi."
Mikhail en de Crysa stonden in een nauw straatje. Dikke mist zorgde ervoor dat ze niet verder konden kijken dan slechts een paar meter. Nergens om hen heen was een deur, waardoor Mikhail zich af begon te vragen waar ze vandaan waren gekomen. Hij speurde de grond af, op zoek naar een putdeksel, of een eventueel luik waar ze doorheen hadden kunnen komen, maar vond ook die niet. De mist leek langzamerhand steeds dikker te worden.
"Laten we snel naar de herberg gaan, Mikhail," fluisterde Catos. Mikhail wist niet waarom hij fluisterde, maar besloot hetzelfde te doen.
"Als jij ons naar de Falck kunt brengen, dan weet ik de weg naar de herberg."
Catos knikte en wenkte Mikhail achter hem aan. Mikhail zag hoe Catos zijn hand op de kapmessen aan zijn zij hield.
Ze liepen de steeg uit, en Mikhail merkte op dat ze bij de haven stonden. Zeilschepen met reusachtige masten dobberde heen en weer op de rivier. Mist kroop vanuit het nachtzwarte water het land op.
Catos zei iets wat Mikhail niet kon verstaan.
"Wat?" fluisterde hij naar Catos.
"Crysix. Sorry."
"Wat wilde je zeggen?"
"Blijf uit de buurt van onverlichte hoeken."
"Ik weet het."
Dikke mist en een nacht zonder maan waren de perfecte omstandigheden voor criminelen, en ander gespuis, die op een nacht als deze nietsvermoedende edelen overvielen, die terugkwamen van het Theatra; een enorm theater gebouwd in het centrum van de stad.
Gefocust op iedere kleine beweging liepen de twee jongemannen door. De haven lag, had Mikhail onthouden uit een boek dat hij ooit had gelezen, aan de Stadsrand. De Wijken aan de Stadsrand stonden lokaal ook bekend als de Maeques; waar zich onder andere de Straatmeisjes en de onderkruipsels zicht huisvestten.
En in dit geval dus ook de vesting van de Crysa's. Alhoewel Mikhail dat niet zeker kon weten. Gezien het ongelooflijke ondergrondse gangenstelsel van de Crysa's, konden zij net zo goed aan de andere kant van de stad zitten.
Slim. Geen wonder dat ze nog nooit gepakt zijn.
Er klonk iets vanuit een steeg, en Mikhail schoot in gevechtshouding. Het was echter een straathond die vanuit de mist gerend kwam. Hij was redelijk groot, en had pluizige, zwarte haren. Mikhail liet zijn zwaard zakken. Hij keek naar Catos, maar die hield zijn kapmessen nog steeds omhoog.
"Catos, het is een hond."
"Sssht."
"Het is een hond, Catos."
"Ik zei sssht."
"Maa-"
De hond keek ze kort aan, en rende aan de andere kant van de straat de mist weer in, zodat hij niet langer te zien was.
"Een Styg," fluisterde Catos vlug. Mikhail had geen idee wat een Styg was.
"Een wat?"
"Een Veelgezicht. Veranderd van gedaantes." De naam Veelgezicht kende Mikhail wel degelijk. Ze konden veranderen van gedaanten. Over het algemeen bevonden ze zich in hun algemene vorm, een simpel mens. Ze waren niet uit op agressie, meestal. Maar de Koning zag ze als eventuele bedreiging, en vond het wisselen van gedaantes gelijk aan Zwarte Magie. Daarom had hij vijf jaren terug de Veelgezichten, of Stygs, verbannen naar de weiden buiten het land. De meesten hadden er vrede mee, maar er waren gevallen die terugkwamen naar Keladrys, naar de hoofdstad, en daar hun leven leefden in de Maeques. Sommigen waren uit op wraak, wilden bloed zien, waardoor hun eens goede reputatie verloren ging, en het volk instemde met de Koning dat Veelgezichten het land moesten verlaten.
"Mikhail, trek je zwaard," fluisterde Catos onder zijn adem. Hij stond met zijn messen in de richting waar de hond- Styg- verdwenen was.
Een tijd stonden Mikhail en Catos daar, in de koelte van de nacht en de geur van zout water, zwaard en kapmessen gereed. De Styg leek echt weg. Wellicht had Catos het misgehad, en was het werkelijk slechts een straath-
Mikhail's zwaard kletterde op de grond toen een mes zijn hand raakte. Nog twee dolken volgden, maar misten hun doel. Een man kwam opgedoemd uit de mist. Hij had lange, zwarte haren en ogen felblauw. De Styg.
"Loop door," riep Catos naar de man. "Wij hebben niets wat jij zou willen."
De man grinnikte alleen maar. Mikhail gebruikte de tijd om zijn zwaard weer op te rapen.
"Laten we gewoon doorlopen, Mikhail."
Mikhail deed zoals hem gezegd werd, en liep samen met Catos door, de Styg niet uit het oog verliezend.
De Veelgezicht verdween weer in de mist.
"Meestal vinden ze het enkel leuk mensen te dwarsbomen," zei Catos geïrriteerd toen ze een stuk verder waren gelopen. "Zelden doen ze werkelijk kwaad."
Een korte stilte viel, die Mikhail onderbrak met een vraag die al langer op zijn tong lag:
"Maar hoe hebben jullie Crysix geleerd? Je zult er tegenwoordig niet vaak meer een boek over vinden."
"We hebben wel degelijk een boek gevonden. Het is echter nu zo oud dat de symbolen onleesbaar zijn. Het boek is letterlijk aan het vergaan tot stof."
"Door één enkel boek hebben jullie de hele taal onder de knie?"
"Voor het grootste deel wel. Maar we hebben ook veel geleerd van Koal; de moedertaal van zijn vader was Crysix."
Plots schoot er een cobra vanuit een duistere steeg de bijna niet belichte straat op, en vloog Catos aan. Hij schreeuwde hard toen de slang zich in zijn benen beet.
En niet losliet.
"Mikhail!"
Mikhail had zijn zwaard al getrokken en wilde net neerslaan, toen plots de slang zijn vaste vorm verloor, en groter werd. En hariger werd en nog groter werd. En vier poten en een wilderige staart kreeg.
De wolf, die nu voor hem stond, liet de hevig bloedende enkel van Catos los en wendde zich tot Mikhail. Hij ontblootte zijn tanden. De Styg moest toch het idee hebben gekregen flinke onrust te zaaien.
"Ga weg, hond," spuugde Mikhail.
"Of anders?" Gromde de wolf. Het klonk in geen enkele trant menselijk.
Verdomd, het beest kan praten.
"Het is twee tegen één. Je wint het niet."
"Wedden? Ik denk dat je vriend niet in staat is te vechten."
Mikhail wierp een blik op Catos. Op zijn gezicht was ondraaglijke pijn af te lezen. De Styg had gelijk; als het op een gevecht aankwam, zou Catos met geen mogelijkheid kunnen helpen.
In een flits dook de wolf op hem af, en hapte naar Mikhail's nek. Hij, echter, ontweek hem op een haar na, wat scheuren in zijn cape veroorzaakte van de vlijmscherpe nagels van het beest.
"Is dat alles? Straathond."
De Veelgezicht liet een zware grom horen, en vloog hem opnieuw aan.
Mikhail wist dat hij dat zou doen.
Met een soepele beweging zwaaide hij zijn zwaard langs de poten van de wolf, die met een plof op de grond in elkaar viel. Hij piepte, en veranderde terug in zijn algemene vorm.
"Genoeg gehad?" vroeg Mikhail uitdagend. Ook in deze gedaante had de Veelgezicht dezelfde wonden als hij in zijn wolfvorm had opgelopen. Zijn grijze tuniek en zwarte broek waren gescheurd. Nog één keer deed hij een trage poging op een aanval, maar tevergeefs. Mikhail duwde hem met gemak omver, en hield de punt van zijn zwaard gedrukt op de Styg zijn keel.
Catos krabbelde inmiddels overeind.
"Laat ons met rust," sprak Mikhail kalm. "En verdwijn."
De Styg knikte haastig en kroop onder Mikhail's zwaard vandaan, om vervolgens in de duisternis van de nacht te verdwijnen.

Ogen als smaragdWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu