21

104 13 1
                                    

-----------------------------------------------------------------------

"Waar is Kili?" vraag ik vastberaden. "Kili?" Ze lacht gemeen. "Die rare jongen? Als hij nog leeft, ligt hij in de kerkers." Ik deins achteruit. Dit kan niet. Dit meent ze niet. Dit is gewoon een misselijkmakende grap, waar alleen zij om kan lachen. Toch? "Kom toch binnen. Die hoofdwond moet verzorgd worden. En misschien kan je hem nog redden!" Ze kijkt me overdreven blij aan. Het liefst zou ik nu op haar af stormen om haar absurd groene ogen uit haar oogkassen te krabben. Dat had ik ook bijna gedaan als ik geen hartverscheurende gil hoorde. "Was dat...?" Ze glimlacht weer. "Ik denk het." Ze loopt naar binnen, en ik ga ervanuit dat ik haar moet volgen. Hinda blijft bibberend op mijn schouder zitten, terwijl ik het kasteel binnen loop. Lia slaat een gangetje in en opent een deur. "Ga maar zitten, dokter Skeleton zal je wond verzorgen." Ze wenkt ons, en ik neem plaats op een klein stoeltje. Er staat ook een soort bed. Het ruikt vies, en er liggen bloedspetters op de grond. Ik vraag me af of ze van Kili zijn. "Lekker hygiënisch hier." zegt Hinda. Een lange, skeletachtige man loopt de kamer in. Logisch dat hij Skeleton heet. Hij steekt zijn hand uit, en het valt me op dat ook de handen besmeurd zijn met bloed. Voorzichtig schud ik zijn hand. "Dokter Skeleton, maar jij mag me Ton noemen." Hij lacht zijn scheve tanden bloot. "Aera." Ik krijg mijn naam met moeite over mijn op elkaar geklemde lippen. Ik wil eigenlijk niet dat deze man aan mijn wond komt, maar beter iets dan niets. Hij schuift een la open, en pakt een grote spuit. Ik voel hoe Hinda wegduikt. "Onder narcose is het fijner, denk ik." Na die woorden voel ik een pijnlijke steek in m'n nek, en de duisternis achter mijn ogen sluit me op.

Ik word wakker van een vreemd gehijg. Na die prik ben ik kennelijk hier terecht gekomen. Ik probeer iets te zien, maar er is hier weinig tot geen licht. Ik probeer overeind te komen, maar mijn hoofd protesteert hevig. Ik grijp naar de wond, waar nu een verband om zit. Ik steun op mijn andere hand, maar haal die snel weer van de grond. Mijn hand voelt kleverig aan en een rode bedekt mijn handpalm. Bloed, gehijg, van wie? "Kili?" Het gehijg en gesteun stopt. "Wie-" "Ik ben het, Aera." onderbreek ik hem. Ik kijk nog eens om me heen, en zie Kili met zijn polsen aan de muur geketend hangen. De kettingen snijden in zijn vlees, en zijn armen zitten onder het bloed. Ik strompel naar hem toe, en druk mijn lippen op de zijne. Hij lijkt het niet eens te merken, wat ik begrijp. Ik kijk naar de kettingen, maar ik kan geen mogelijke opening vinden. Ik besluit magie te proberen. Ik sluit mijn ogen, en binnen een paar seconden gloeien mijn vingertoppen alweer. Ik sluit mijn witte handen om de ketting, en de bloemenranken kronkelen zich eromheen. De ketting kraakt en breekt. Kili valt op zijn knieën, en hij vormt een bloederig, bibberend hoopje op de vloer. "Dankje." Het komt krakerig uit zijn mond. Ik dring mijn tranen terug. Ik kan hem niet zo zien. "Wat hebben ze met je gedaan?" vraag ik hem, maar ook mezelf, half fluisterend. Hij zucht. Het hoopje veranderd in een zittend persoon. "Ze hebben me verteld dat ze me als lokaas gebruikten. Om jou hier te krijgen. Toen ik boos werd, trokken ze me mijn shirt uit en sloegen ze me met een zweep. Ik werd afgevoerd. Mijn verwondingen werden behandeld door ene dokter Skeleton, en toen ik wakker werd, hing ik hier aan de kettingen. Lia schreeuwde naar me, dat je nooit zou komen, omdat je toch niet van me houdt, dat je niet om me gaf." Zijn stem breekt, evenals ik vanbinnen. "Ik schreeuwde naar haar dat je wel van me hield. Ze deed me pijn. Mentaal. Fysiek." Hij veegt zijn gezicht af. "Je weet dat ik van je houd, toch? Ik zou je nooit in de steek laten. Nooit. Anders zou ik hier niet staan." Hij haalt zijn schouders op. Zijn twee-kleurige ogen staren me droevig aan.

"Je bent gewond." zegt hij, na me langdurig bekeken te hebben. "Het is niks." Ik leg mijn hand op de wond, die vooralsnog pijnlijk klopt. Hij staat op en loopt naar me toe. "Het is wel iets." Hij veegt mijn hand weg, en tilt het verband een beetje op. Ik krimp in elkaar. "Niks? Weet je hoe diep deze wond is? Wat heb je gedaan?" Ik haal m'n schouders op. "Ik moest hier naar binnen komen, maar de sleutel van de poort zat om de poot van een draak. Dus moest ik vechten. Hij staart me doordringend aan. "Hoe?" Ik sluit mijn ogen weer, en laat mijn vingertoppen gloeien. "Zo." Ik zet mijn hand op de grond, en al snel verschijnen er allemaal kleine bloemetjes op de bodem van de kerker. Kili zakt door zijn hurken en plukt een madeliefje. "Ik houd van je." fluistert hij in m'n oor, terwijl hij het madeliefje achter mijn oor stopt. En dan kust hij me.

Waar is Hinda eigenlijk? Is hij weggevlogen? Of is hij gevangen genomen? Kili onderbreekt mijn gedachtes. "Ik heb een idee. Jouw magie is heel sterk. Als je een grote rank maakt, kunnen we naar boven klimmen." Ik zit tegen de muur en Kili's hoofd rust op mijn schoot. Ik woel door zijn haar. "Dat is een goed idee." Hij glimlacht. Het was me nooit echt opgevallen, maar als hij lacht verschijnen er kuiltjes in zijn wangen. We zijn al een halfuur aan het zitten, en ik vind het fijn. Ook al is het in de kerker van Lia. Maar het idee van Kili kan werken.

"Wil je nu al weg?" Hij knikt, en staat op. "Ehm, misschien kan je beter aan de zijkant gaan staan." Kili loopt achteruit en leunt tegen de muur. "Ga je gang, prinses." Bij het woord prinses ga ik blozen. Ik heb dat woord gemist.

Ik sluit mijn ogen, en denk aan de haat die ik voel voor Lia. Ze heeft me weggetrokken van mijn familie, en nu dit met Kili. Ik haat haar. Ik voel hoe ik tril van woede, en de magie trekt weer naar mijn handen, laat sporen achter op mijn armen. Ik zak door mijn knieën en plant mijn vuist in de grond. Ik voel hoe de magie uit mijn hand de grond in stroomt. Ik open mijn ogen, en een grote, doornige rank steekt hoog boven ons uit. Ik sta op en veeg mijn handen af aan mijn shirt. Kili kijkt me trots aan, tot zijn ogen blijven hangen bij mijn hals. "Wat heb je eigenlijk om je nek hangen?" Mijn nek? Ik voel aan mijn nek. Het medaillon! Hoe kon ik dat vergeten? "Eerst omhoog, en dan ergens waar het veilig is kijken?" Kili knikt. "Zal ik weer voorgaan?" Hij knikt weer, en we vertrekken naar boven.

"We moeten hier naar links volgens mij." Kili wenkt me naar een lange gang. "We moeten wel snel zijn, je kan je daar niet goed verstoppen." Ik knik. Deze keer gaat Kili voor. Samen sprinten we de hal door. Aan het einde van de gang stopt hij. "Lia is hier. We moeten achter die grote plant gaan zitten tot ze weg is." "Oké." Niet oké. Wat als ze doorheeft dat we weg zijn? Veel tijd om daar over na te denken krijg ik niet, want Kili stuift al naar de plant. Ik ren er snel achteraan. Net op tijd, want Lia loopt langs. "Ze moeten dood. Allebei."

Allebei.

XinyiWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu